ECLI:NL:CRVB:2021:2720
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 november 2021 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/4245 PW. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het betalen van griffierecht verplicht voor de indiener van een beroepschrift, en deze verplichting geldt ook voor hoger beroep. Appellante is op 19 december 2020 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 131,-, met de mededeling dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na verzending van de brief op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven. Appellante heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar heeft niet tijdig en volledig voldaan aan de verzoeken om informatie en bewijsstukken die nodig waren om dit beroep te onderbouwen. De Raad heeft appellante meerdere keren de gelegenheid gegeven om de benodigde informatie te verstrekken, maar zij heeft niet aan de eisen voldaan. Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht niet tijdig is betaald. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, met K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 november 2021.