ECLI:NL:CRVB:2021:262

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
19/23 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door mr. J.I.T. Sopacua, advocaat. Het college had op 16 juli 2020 het bestreden besluit ingetrokken, waarna appellant op 6 augustus 2020 het hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding. Het college heeft geen verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten.

De Raad heeft overwogen dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Aangezien het college volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, heeft de Raad besloten het college te veroordelen in de proceskosten die appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening, het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 534,- voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening, € 1.068,- in beroep en € 534,- in hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.136,-.

De Raad heeft tevens opgemerkt dat kosten voor eigen bijdragen niet voor vergoeding in aanmerking komen en dat appellant zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het college kan wenden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 februari 2021
19/23 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 december 2018, 18/5780 en 18/5779 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.I.T. Sopacua, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 juli 2020 heeft het college het bestreden besluit ingetrokken.
Bij brief van 6 augustus 2020 heeft mr. Sopacua namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het college met het besluit van
16 juli 2020 volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 534,- voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening, € 1.068,- in beroep en € 534,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
In de bijlage bij het Bpb is een limitatieve opsomming gegeven van de proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegekend. In vergoeding van de te betalen eigen bijdragen, zoals door de gemachtigde van appellante is verzocht, is daarbij niet voorzien. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude