ECLI:NL:CRVB:2021:262
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Het hoger beroep was ingesteld door appellant, vertegenwoordigd door mr. J.I.T. Sopacua, advocaat. Het college had op 16 juli 2020 het bestreden besluit ingetrokken, waarna appellant op 6 augustus 2020 het hoger beroep heeft ingetrokken en verzocht om proceskostenvergoeding. Het college heeft geen verweerschrift ingediend, en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten.
De Raad heeft overwogen dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. Aangezien het college volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, heeft de Raad besloten het college te veroordelen in de proceskosten die appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening, het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 534,- voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening, € 1.068,- in beroep en € 534,- in hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.136,-.
De Raad heeft tevens opgemerkt dat kosten voor eigen bijdragen niet voor vergoeding in aanmerking komen en dat appellant zich voor vergoeding van het griffierecht rechtstreeks tot het college kan wenden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.