ECLI:NL:CRVB:2021:2597

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
19/3398 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om bijstand wegens onduidelijke financiële situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van aanvragen om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De appellanten, die om bijstand verzochten, hadden een aanvraag ingediend op 27 maart 2018, maar het college heeft deze aanvraag op 25 april 2018 buiten behandeling gesteld. Het bezwaar tegen deze beslissing werd op 6 juni 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Later, op 7 mei 2019, heeft het college het bezwaar alsnog gegrond verklaard, maar de aanvraag werd afgewezen op basis van onvoldoende informatie over de financiële situatie van de appellanten.

De rechtbank Rotterdam heeft de beroepen tegen de afwijzingen ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het college recht had om inzicht te verlangen in de financiële situatie van de appellanten over een langere periode dan drie maanden voorafgaand aan de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de appellanten onvoldoende duidelijkheid hadden gegeven over hun inkomsten en de wijze waarop zij in hun levensonderhoud voorzagen, ondanks dat zij een eigen bedrijf hadden en contante betalingen deden voor hun huur.

In hoger beroep herhaalden de appellanten grotendeels hun eerdere argumenten, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college niet onterecht had gehandeld door aanvullende informatie te verlangen en dat de eerdere afwijzingen op juiste gronden waren gebaseerd. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen niet slagen en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.3398 PW, 20/859 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2019, 19/2784 en 19/2737 (aangevallen uitspraak 1), en tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 januari 2020, 18/5411 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 19 oktober 2021
Zitting heeft: M. Hillen, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: B. Beerens
Ter zitting is voor appellanten mr. D. Schaap gekomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Zonneveld.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 25 april 2018 heeft het college de aanvraag van appellanten om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) van 27 maart 2018 buiten behandeling gesteld. Bij besluit van 6 juni 2018 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 april 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit op bezwaar van 7 mei 2019 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 april 2019 alsnog gegrond verklaard, het besluit van 25 april 2018 herroepen en de aanvraag van 27 maart 2018 afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 mei 2019 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag van appellanten om bijstand van 7 augustus 2018 afgewezen.
Het college heeft aan beide afwijzingen ten grondslag gelegd dat appellanten onvoldoende informatie hebben verstrekt over hun financiële situatie voorafgaande aan de aanvraag, als gevolg waarvan het college niet heeft kunnen vaststellen of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de (voorzieningenrechter van de) rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het college in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand in dit geval over een langere periode dan drie maanden voorafgaande aan de datum van aanvraag inzicht mocht verlangen over de financiële situatie van appellanten, aangezien concrete aanwijzingen bestonden over relevante inkomsten. Appellanten hadden voorafgaande aan de eerste aanvraag een eigen bedrijf en niet in geschil is dat sprake is geweest van contante geldstromen en dat de huur al vanaf vóór maart 2018 contant werd betaald. Voorts hebben appellanten onvoldoende duidelijkheid verstrekt over de overeenkomsten van geldlening tussen appellanten en derden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat appellanten al met al onvoldoende inzicht hebben gegeven in de wijze waarop zij voorafgaande aan de aanvragen in hun levensonderhoud hebben voorzien.
De gronden van de hoger beroepen van appellanten zijn in grote lijnen een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraken op die gronden ingegaan. Wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd is geen reden om de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraken onjuist of onvolledig te achten. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt daaraan toe dat de beroepsgrond dat het college een verkeerde maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de aanvragen, namelijk door appellanten te vragen aan te tonen waarvan zij hebben geleefd, waardoor het criterium of zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren wordt verengd, in het verweerschrift door het college voldoende is weerlegd. Teneinde de bijstandbehoevende omstandigheden te kunnen vaststellen is het in een situatie, zoals hier aan de orde, waarin ondanks een heel laag inkomen toch levensmiddelen kunnen worden gekocht en de huur contant kan worden betaald, van belang te weten hoe appellanten aan het geld daarvoor zijn gekomen. Het feit dat het college aanleiding heeft gezien om met ingang van 10 juli 2019 bijstand toe te kennen, slechts een korte tijd na het aflopen van de te beoordelen periode in deze zaken, betekent niet dat de eerdere afwijzingen niet op juiste gronden zijn gebaseerd.
Dit betekent dat de hoger beroepen niet slagen.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) M. Hillen