In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Verzoeker, geboren in 1953 in Suriname, heeft in 1968 Nederland verlaten en is in 1988 met behoud van zijn WAO-uitkering naar Suriname vertrokken. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft hem op 3 juni 2019 een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend ter hoogte van 40% van het volledig ouderdomspensioen voor een alleenstaande, met een korting van 60% vanwege dertig jaren waarin hij niet verzekerd was voor de AOW. Verzoeker heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt, maar de Svb heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat verzoeker heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 16 april 2021 was verzoeker niet aanwezig, maar de Svb was vertegenwoordigd. Na de zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij niet kon deelnemen via beeldbellen, wat leidde tot heropening van het onderzoek. Verzoeker heeft zijn bezwaren tegen de hoogte van het ouderdomspensioen geuit, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Svb de korting op het pensioen correct heeft toegepast volgens de wettelijke bepalingen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen recht heeft op aanvullende voorzieningen vanuit Nederland terwijl hij in Suriname verblijft, en dat de AIO-aanvulling niet geëxporteerd kan worden. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.