Uitspraak
20 2671 PW, 20/2672
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant, die in de periode van 21 maart 2018 tot en met 23 juli 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet ontving, heeft op 3 september 2018 bijstand aangevraagd ingevolge de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft de bijstandsaanvraag met ingang van 3 september 2018 goedgekeurd, maar de aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellant niet voldeed aan de voorwaarde van een langdurig laag inkomen, aangezien hij in een deel van de referteperiode een inkomen had dat hoger was dan de bijstandsnorm.
De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het uitgangspunt rechtvaardigden dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt verleend. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van zijn recht op bijstand en dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder een taalbarrière en psychische klachten, niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen.
De Raad heeft de gronden van appellant in hoger beroep herhaald en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen grond bestaat voor toekenning van bijstand met ingang van een eerdere datum dan de meldingsdatum. De aanvraag om een individuele inkomenstoeslag is eveneens terecht afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor langdurig laag inkomen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.