ECLI:NL:CRVB:2021:2437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
20/641 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning proceskostenvergoeding op grond van artikel 8:75a Awb in hoger beroep tegen beslissing college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. F.R.G. Keijzer, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De oorspronkelijke beslissing op bezwaar werd op 8 december 2020 herzien, waarna appellante op 21 april 2021 het hoger beroep introk en verzocht om een proceskostenvergoeding. Het college heeft geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad voor de Rechtspraak heeft vervolgens de proceskosten beoordeeld en vastgesteld dat het college appellante tegemoet is gekomen in haar bezwaren. De Raad heeft geoordeeld dat het college in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, die zijn begroot op € 1.496,- voor de behandeling in beroep en € 748,- voor het hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.244,-. De uitspraak is gedaan op 5 oktober 2021 door E.C.R. Schut, in aanwezigheid van griffier K.R. van Renswoude.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 oktober 2021
20/641 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2020, 19/4801 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft op 8 december 2020 een herziene beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 21 april 2021 heeft mr. Keijzer namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het college met de herziene beslissing op bezwaar van 8 december 2020 volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.496,- in beroep en € 748,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude