ECLI:NL:CRVB:2021:238
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van bijstandsverlening en hoofdverblijf van meerdere kostendelers
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de verlaging van de bijstandsuitkering van appellante, die in verband met de toepassing van de kostendelersnorm werd verlaagd. De kostendelersnorm houdt in dat bijstandsontvangers die samenwonen met anderen, hun bijstandsuitkering kunnen zien dalen, afhankelijk van het aantal personen in de woning.
De Centrale Raad heeft vastgesteld dat appellante in de periode van 7 maart 2017 tot 29 maart 2018 samenwoonde met A, B en C, en dat er sprake was van een vierpersoonshuishouden. De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Breda voldoende bewijs had geleverd dat B en C hoofdverblijf hadden in de woning van appellante. Dit werd onderbouwd door waarnemingen, verklaringen van betrokkenen en een extreem hoog waterverbruik.
Appellante had aangevoerd dat haar woonsituatie sinds december 2016 niet was veranderd en dat zij recht had op compensatie voor gederfde inkomsten. De Raad oordeelde echter dat deze stelling niet relevant was voor de beoordeling van de kostendelersnorm in deze zaak. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college aannemelijk had gemaakt dat B en C in de woning verbleven, en dat de bijstandsnorm van appellante correct was gewijzigd.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.