ECLI:NL:CRVB:2021:2232
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken beroepsgronden
Op 7 september 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/681 PW. Het hoger beroep was ingesteld door appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat. De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2021, met zaaknummer 20/3860. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De gemachtigde van appellante is op 2 maart 2021 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen, maar heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. Vervolgens is op 2 april 2021 een tweede kans geboden om de beroepsgronden in te dienen, met wederom een termijn van vier weken. Ook deze termijn is niet benut. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn aangevoerd die het verzuim kunnen verontschuldigen.
Gelet op het ontbreken van beroepsgronden heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door E.C.R. Schut, met K.R. van Renswoude als griffier. Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen.