ECLI:NL:CRVB:2021:2200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
21/1012 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdverklaring van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak voorzieningenrechter

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De voorzieningenrechter had op 16 februari 2021 beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening van appellant, maar de Raad oordeelde dat hij onbevoegd was om het hoger beroep te behandelen. Dit is gebaseerd op artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Raad heeft daarom zonder verder onderzoek beslist dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Tevens is bepaald dat het door appellant betaalde griffierecht van € 134,- door de griffier aan hem wordt terugbetaald. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 31 augustus 2021
21/1012 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2021, 20/6648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, waarbij met toepassing van artikel 8:84, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening van appellant.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb is bepaald dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld.
De Raad is dan ook kennelijk onbevoegd om van het door appellant ingestelde hoger beroep kennis te nemen, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
De Raad ziet aanleiding te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier aan appellant wordt terugbetaald.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart zich onbevoegd;
- bepaalt dat het betaalde griffierecht van € 134,- door de griffier van de Centrale Raad van Beroep aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) D.W.M. Kaldenhoven
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.