ECLI:NL:CRVB:2021:2200
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdverklaring van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak voorzieningenrechter
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De voorzieningenrechter had op 16 februari 2021 beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening van appellant, maar de Raad oordeelde dat hij onbevoegd was om het hoger beroep te behandelen. Dit is gebaseerd op artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter geen hoger beroep kan worden ingesteld. De Raad heeft daarom zonder verder onderzoek beslist dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Tevens is bepaald dat het door appellant betaalde griffierecht van € 134,- door de griffier aan hem wordt terugbetaald. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.