ECLI:NL:CRVB:2021:2157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding na intrekking van het hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het CIZ (appellant) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant heeft op 5 januari 2021 het hoger beroep ingetrokken. Namens de betrokkene heeft mr. H.H. Jansen, advocaat, verzocht om appellant te veroordelen in de proceskosten. De Centrale Raad overweegt dat volgens artikel 8:118, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de kosten moet worden veroordeeld die betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep. De kosten zijn begroot op € 748,-, met een bijkomende vergoeding van € 8,66 voor reiskosten die betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. De totale kosten die appellant moet vergoeden aan betrokkene bedragen derhalve € 756,66. Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.