ECLI:NL:CRVB:2021:2096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
20/2083 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet na overschrijding van de aanmeldingstermijn

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die in Marokko woont, had een nabestaandenuitkering aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot, die eerder een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had ontvangen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag van appellante afgewezen, omdat haar echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante stelde dat zij in een slechte financiële positie verkeerde en bereid was de premies voor de vrijwillige verzekering te betalen, maar de Svb oordeelde dat deze omstandigheden niet verschoonbaar waren voor de overschrijding van de aanmeldingstermijn.

De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de aanvraag voor de vrijwillige verzekering binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering moest worden ingediend, en dat appellante deze termijn had overschreden. De Svb hanteert beleidsregels die stellen dat een overschrijding van de aanmeldingstermijn alleen verschoonbaar is bij bijzondere omstandigheden, maar deze omstandigheden waren in dit geval niet aanwezig. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen reden was om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, en bevestigde de eerdere uitspraak.

Uitspraak

20.2083 ANW

Datum uitspraak: 12 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 april 2020, 19/2233 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Aan de echtgenoot van appellante is per juli 2011 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Daarbij is vastgesteld dat hij van 29 september 1970 tot 15 november 1974 verzekerd is geweest voor de AOW. Na zijn overlijden op 11 juni 2018 heeft appellante een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd bij de Svb. In een besluit van 11 september 2018 heeft de Svb geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een nabestaandenuitkering, omdat haar echtgenoot op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. In haar bezwaarschrift hiertegen heeft appellante, voor zover hier van belang, verzocht haar in de gelegenheid te stellen de vrijwillige premie ANW te betalen die haar overleden echtgenoot had moeten betalen. In een besluit van 22 november 2018 heeft de Svb geweigerd aan het verzoek van appellante te voldoen. Met een beslissing van 15 maart 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb terecht vastgesteld dat de verplichte verzekering van de echtgenoot van appellante is geëindigd per 15 november 1974. Hij kon daarna binnen een jaar een verzoek doen om toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering, maar dat heeft hij niet gedaan. De aanvraag van appellante van 1 november 2018 is dus te laat. Van bijzondere omstandigheden om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is niet gebleken, volgens de rechtbank.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij bereid is de premies te betalen.
4.1.
Er is geen reden tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Op grond van artikel 63a van de ANW is deelname aan de vrijwillige verzekering uitsluitend mogelijk in aansluiting aan de periode van verplichte verzekering. De aanvraag voor de vrijwillige verzekering moet binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering zijn ingediend. Een zelfde regel gold vóór 1 juli 1996 onder de toenmalige Algemene Weduwen- en Wezenwet. Toen de echtgenoot van appellante in 1974 Nederland verliet, had hij zich op grond van de destijds geldende Algemene Weduwen- en Wezenwet vrijwillig kunnen verzekeren. Het is niet in geding dat hij dit niet heeft gedaan. De postume aanvraag van appellante van 1 november 2018 is ruim buiten de termijn waarbinnen een verzoek tot toelating voor de vrijwillige verzekering had kunnen worden gedaan.
4.2.
Op grond van zijn beleidsregel SB1044 acht de Svb een overschrijding van de aanmeldingstermijn voor de vrijwillige verzekering alleen verschoonbaar als sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de betrokkene niet kan worden tegengeworpen dat hij zijn aanvraag niet tijdig heeft ingediend. Bij de beoordeling hiervan geeft de Svb overeenkomstige toepassing aan het beleid dat is beschreven in SB1071 over bijzonder geval. Op grond van beleidsregel SB1071 van de Svb is sprake van een bijzonder geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen of uitkering én deze onbekendheid verschoonbaar was.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat zij zich in een slechte financiële positie bevindt en geld nodig heeft voor haar gezin. Ze is bereid alsnog de premies voor de vrijwillige verzekering te voldoen. Deze argumenten kunnen niet aangemerkt worden als redenen om de overschrijding verschoonbaar te achten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van E. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2021.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) E. Welling
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale), statue:
Confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par M.A.H. van Dalen-van Bekkum en présence de E.M. Welling en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 12 08 2021.