ECLI:NL:CRVB:2021:2096
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet na overschrijding van de aanmeldingstermijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die in Marokko woont, had een nabestaandenuitkering aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot, die eerder een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had ontvangen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag van appellante afgewezen, omdat haar echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante stelde dat zij in een slechte financiële positie verkeerde en bereid was de premies voor de vrijwillige verzekering te betalen, maar de Svb oordeelde dat deze omstandigheden niet verschoonbaar waren voor de overschrijding van de aanmeldingstermijn.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de aanvraag voor de vrijwillige verzekering binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering moest worden ingediend, en dat appellante deze termijn had overschreden. De Svb hanteert beleidsregels die stellen dat een overschrijding van de aanmeldingstermijn alleen verschoonbaar is bij bijzondere omstandigheden, maar deze omstandigheden waren in dit geval niet aanwezig. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen reden was om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank, en bevestigde de eerdere uitspraak.