ECLI:NL:CRVB:2021:2088
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake tijdelijke ontheffingen van arbeids- en tegenprestatieplicht onder de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juni 2019, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda ongegrond werd verklaard. Appellant was ontheven van zijn arbeidsverplichtingen tot en met 31 december 2019 op basis van de Participatiewet (PW). Het college had in 2018 besloten om appellant tot deze datum ontheven te houden van de verplichtingen, maar appellant stelde dat deze ontheffing voor een langere periode had moeten gelden. Hij onderbouwde zijn standpunt echter niet met recente medische informatie en weigerde een aanbod van het college voor nader onderzoek door A-REA. De rechtbank oordeelde dat het college niet kon vaststellen of appellant volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, omdat hij niet meewerkte aan het onderzoek. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij recht had op een langere ontheffing en dat het college terecht had gehandeld. De Raad voegde eraan toe dat appellant niet had kunnen onderbouwen dat hij duurzaam arbeidsongeschikt was met andere medische stukken dan het onderzoek uit 2015. Het hoger beroep werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.