ECLI:NL:CRVB:2021:2017

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
12 augustus 2021
Zaaknummer
20/766 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, geboren in 1960, heeft een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) vanwege diverse medische klachten, waaronder fibromyalgie en PTSS. De aanvraag werd door het CIZ afgewezen, omdat de medische adviseurs concludeerden dat er geen medische noodzaak was voor 24-uurs zorg. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, aangezien appellante geen nadere medische informatie had overgelegd.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat het onderzoek van het CIZ onzorgvuldig was, omdat zij niet lichamelijk was onderzocht. Tevens verzocht zij om een deskundige te benoemen, omdat zij in bewijsnood verkeerde. De Raad heeft echter geoordeeld dat het onderzoek van het CIZ zorgvuldig was uitgevoerd. Een medewerker van het CIZ had een huisbezoek afgelegd en de medisch adviseur had alle relevante medische informatie in de beoordeling betrokken. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de juistheid van de conclusies van de medisch adviseur te twijfelen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen, de eerdere uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van griffier P. Boer, en is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2021.

Uitspraak

20.766 WLZ

Datum uitspraak: 4 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 januari 2020, 19/1115 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht CIZ te veroordelen tot vergoeding van schade.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1960, lijdt naar eigen zeggen aan fibromyalgie, CVS, PTSS, Lynch-syndroom, Hepatitis B, Bronchitis, oog- en hartproblemen, chronische lichamelijke pijn en neurologische klachten. Zij heeft op 12 februari 2018 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
CIZ heeft deze aanvraag bij besluit 19 april 2018, gehandhaafd bij besluit van 4 februari 2019 (bestreden besluit), afgewezen. CIZ heeft hieraan de medische adviezen van de medische adviseurs van 5 maart 2018, aangevuld op 19 april 2018, en 13 november 2018, aangevuld op 23 november 2018, ten grondslag gelegd. De medische adviseurs hebben geconcludeerd dat uit de beschikbare medische informatie volgt dat bij appellante geen medische noodzaak bestaat voor 24 uurs zorg in de nabijheid. Zij is namelijk in staat op de relevante momenten adequaat om hulp te vragen. CIZ heeft zich op grond hiervan op het standpunt gesteld dat bij appellante weliswaar de somatische grondslag kan worden gesteld, maar dat geen blijvende behoefte bestaat aan permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat in dit geval geen aanleiding bestaat een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellante heeft geen nadere medische informatie van haar behandelaars overgelegd, noch onderbouwd dat dit voor haar niet mogelijk is. Met het oog hierop bestaat geen reden om aan te nemen dat appellante zou zijn belemmerd bij de onderbouwing van haar standpunt.
3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Zij heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de medisch adviseurs onzorgvuldig onderzoek hebben verricht, omdat zij haar niet lichamelijk hebben onderzocht. Daarnaast heeft appellante verzocht een deskundige te benoemen, omdat zij in bewijsnood verkeert. Haar behandelaars zijn namelijk niet bevoegd indicaties te stellen, zodat zij niet kan aantonen dat het standpunt van CIZ ontoereikend dan wel onjuist is. Daarnaast heeft zij een uitkering op grond van de Participatiewet, zodat zij niet in staat is een deskundige te betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond dat het onderzoek van CIZ onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. Een medewerker van CIZ heeft een huisbezoek afgelegd waarbij appellante is gesproken. Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2.2, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg dat voorschrijft dat de voorbereiding van een indicatiebesluit in ieder geval een onderzoek van de verzekerde in persoon omvat. De medisch adviseur in bezwaar heeft bij de beoordeling betrokken het medisch advies van 5 maart 2018, zoals aangevuld op 19 april 2018, met de daarbij behorende documenten, waaronder brieven van de huisarts, een brief van de gynaecoloog en de gynaecologisch oncoloog en een brief van de MDL-arts. Verder heeft de medisch adviseur desgevraagd aanvullende informatie van de huisarts ontvangen. De medisch adviseur heeft naar aanleiding hiervan het medisch advies aangevuld. De medisch adviseur heeft het niet nodig gevonden appellante in persoon te zien of te onderzoeken en heeft op basis van deze informatie geconcludeerd dat appellante in staat wordt geacht adequaat om hulp te vragen op relevante momenten. De medisch adviseur heeft alle beschikbare medische informatie bij het onderzoek betrokken. Op grond hiervan heeft zij zich een duidelijk beeld kunnen vormen. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de medisch adviseur appellante in persoon heeft moeten onderzoeken. Appellante heeft geen (medische) informatie overgelegd op grond waarvan aan de juistheid van de conclusies van de medisch adviseur moet worden getwijfeld.
4.2.
Met het oog op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. Daarbij is van belang dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf (medische) stukken over te leggen, medische informatie van de behandelend sector is ingebracht en dat zij met wat is aangevoerd onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de zorgvuldigheid en juistheid van de beoordeling door CIZ.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2021.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) P. Boer