ECLI:NL:CRVB:2021:2001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
19/5120 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor individuele begeleiding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, geboren in 1965, heeft een aanvraag ingediend voor individuele begeleiding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Hij heeft lichamelijke en spanningsklachten en heeft aangegeven behoefte te hebben aan begeleiding bij ziekenhuisbezoeken en het behandelen van post. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat appellant volgens hen andere mogelijkheden heeft om zijn problemen op te lossen, zoals het inschakelen van een tolk en deelname aan een activerend werktraject.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de behoeften van appellant en dat de voorgestelde oplossingen adequaat zijn. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn behoefte niet goed in kaart is gebracht en dat de oplossingen ongeschikt zijn, maar de Raad heeft deze gronden niet overtuigend geacht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen nieuwe of andere gronden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De uitspraak van de rechtbank Gelderland is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.5120 WMO15

Datum uitspraak: 28 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2019, 18/6351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021. Namens appellant is mr. Bal verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Roelen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1965, is bekend met lichamelijke klachten en spanningsklachten. Na een melding bij het wijkteam hebben twee wijkcoaches op 20 april 2018 een gesprek met appellant gehad en is een plan opgesteld. Appellant heeft te kennen gegeven dat hij begeleiding nodig heeft bij ziekenhuisbezoeken en het behandelen van de post. Ook wil hij graag mensen ontmoeten en de Nederlandse taal leren, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk te verrichten. Vervolgens heeft appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening individuele begeleiding.
1.2.
Bij besluit van 18 mei 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 november 2018 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellant de problemen waarvoor hij begeleiding vraagt op andere wijze kan oplossen. Zo kan hij gebruik maken van een tolk, kan hij een activerend werk traject volgen en kan hij voor hulpvragen terecht bij een Turkssprekende wijkcoach
.Appellant wordt geacht zonder begeleiding een bezoek aan het ziekenhuis te kunnen brengen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uit het plan van 20 april 2018 blijkt dat het onderzoek van het college op de door de Raad in de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819 beschreven wijze heeft plaatsgevonden. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de behoefte van appellant niet goed in kaart is gebracht dan wel te beperkt is uitgelegd. Het college heeft voorts genoegzaam aangetoond dat appellant niet voor individuele begeleiding in aanmerking komt, omdat hij andere mogelijkheden heeft om de belemmeringen die hij als gevolg van de beperkte beheersing van de Nederlandse taal ondervindt, te verminderen of weg te nemen. Appellant kan zich wenden tot een Turkssprekende wijkcoach als hij poststukken niet begrijpt. Voor het aangaan van sociale contacten en het leren van de Nederlandse taal kan appellant deelnemen aan een activeringstraject. Bij deelname aan een activeringstraject wordt rekening gehouden met de mogelijkheden die appellant heeft. Appellant heeft niet duidelijk gemaakt waarom dit niet toereikend zou zijn. De stelling van appellant dat hij als gevolg van psychische problematiek niet in staat is om zijn dag te structureren dan wel activiteiten te plannen en sociale contacten aan te gaan heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Het college heeft de aanvraag voor individuele begeleiding dan ook terecht afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het college zijn behoefte niet goed in kaart heeft gebracht en dat de door het college voorgestelde oplossingen ongeschikt of onvoldoende zijn. Het college heeft de maatwerkvoorziening ten onrechte geweigerd.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellant heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en H. Benek en D. HardonkPrins als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2021.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M.E. van Donk