Uitspraak
20 897 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant ontving sinds 16 februari 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau heeft de bijstand van appellant per 1 september 2017 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat er sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding met X. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een nieuwe aanvraag ingediend, die door het college werd afgewezen.
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de wederzijdse zorg tussen appellant en X. Na deze uitspraak heeft het college opnieuw besloten dat appellant en X een gezamenlijke huishouding voerden, wat door appellant werd betwist. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld, waarbij de nadruk lag op de vraag of er sprake was van wederzijdse zorg. De Raad concludeerde dat appellant en X inderdaad een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, en dat de verklaringen van appellant hierover voldoende bewijs boden voor de wederzijdse zorg.
De Raad heeft het hoger beroep van appellant ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.