ECLI:NL:CRVB:2021:1947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
19/5217 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wlz-zorg op basis van somatische problematiek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke was afgewezen door het CIZ. De Raad oordeelde dat de appellant, ondanks zijn chronische pijnklachten en andere gezondheidsproblemen, niet voldeed aan de criteria voor Wlz-zorg. De Raad volgde het standpunt van het CIZ dat er geen blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid was, zoals vereist in artikel 3.2.1 van de Wlz. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij veel zorg nodig had en niet meer voor zichzelf kon zorgen, maar de Raad vond geen aanleiding om het eerdere oordeel te herzien. De beoordeling richtte zich op de periode van 8 januari 2018 tot en met 3 september 2018, en de Raad concludeerde dat de psychische klachten van de appellant geen toegang gaven tot de Wlz. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

19.5217 WLZ

Datum uitspraak: 28 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2019, 18/4683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en aanvullende stukken ingediend.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021. Appellant is verschenen, vergezeld van [naam] . Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is onder meer bekend met chronische pijnklachten, trauma-gerelateerde klachten, alcoholabusus en depressieve klachten. Op 10 januari 2018 heeft appellant een aanvraag gedaan voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 6 maart 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 september 2018 (bestreden besluit), heeft CIZ deze aanvraag afgewezen. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant niet voldoet aan de criteria voor Wlz-zorg. De psychiatrische en psychosociale problematiek geeft geen toegang tot de Wlz. Bij appellant kan op basis van zijn somatische problematiek niet worden vastgesteld dat sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. De beperkingen voor bewegen en verplaatsen kunnen gecompenseerd worden door adequaat gebruik van hulpmiddelen en het aanpassen van de omstandigheden in de woning. Voor de beperkingen ten aanzien van de persoonlijke zorg kan planbare dan wel oproepbare thuiszorg worden ingezet. Daarnaast is behandeling mogelijk.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij veel zorg nodig heeft en niet meer voor zichzelf kan zorgen of het huishouden kan doen. Hij wordt door verschillende instanties van het kastje naar de muur gestuurd en heeft nog steeds geen zorg. Voorts is hij sinds december 2018 uitbehandeld bij de reumatoloog. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant diverse (medische) stukken overgelegd.
3.2.
CIZ heeft het standpunt gehandhaafd dat op basis van de grondslag somatiek geen blijvende noodzaak tot 24 uur zorg in de nabijheid of permanent toezicht is vast te stellen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 8 januari 2018, de datum van de aanvraag, tot en met 3 september 2018, de datum van het bestreden besluit.
4.2.
In artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz, was ten tijde van belang, het volgende bepaald:
“Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1°. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2°. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.”
4.3.
De Raad volgt CIZ in het standpunt dat op grond van de niet-psychiatrische problematiek van appellant geen noodzaak voor permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz aanwezig is. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen aanleiding gezien tot een ander oordeel te komen. De stelling van appellant dat hij een grote zorgbehoefte heeft brengt, evenals zijn betoog dat hij in december 2018 was uitbehandeld bij de reumatoloog, niet mee dat hij is aangewezen op permanent toezicht of 24-uurs zorg in de nabijheid als bedoeld in de Wlz. De (medische) stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd hebben met name betrekking hebben op zijn psychische klachten. De psychiatrische problematiek biedt echter geen toegang tot de Wlz. De stukken zien daarnaast niet op de periode in geding.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en H. Benek en D. HardonkPrins als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2021.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M.E. van Donk