ECLI:NL:CRVB:2021:1890
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum kinderbijslag en terugwerkende kracht bij aanvraag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van de kinderbijslag voor een appellant die een aanvraag had ingediend op 15 januari 2019. De appellant had kinderbijslag aangevraagd op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn kind, dat tot 25 september 2018 bij de moeder in Marokko woonde en sindsdien bij hem in Nederland. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 20 maart 2019 de kinderbijslag toegekend vanaf het eerste kwartaal van 2018, maar de appellant was van mening dat hij recht had op een langere terugwerkende kracht dan één jaar.
De rechtbank Amsterdam had eerder het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de Svb zich terecht op het standpunt had gesteld dat de kinderbijslag niet eerder kon ingaan dan met ingang van de eerste dag van het eerste kwartaal van 2018. De Raad wees erop dat de wetgeving, met name artikel 14 van de AKW, geen ruimte biedt voor een belangenafweging of toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in dit geval. De appellant had zijn aanvraag pas in 2019 ingediend, waardoor de gewijzigde wetgeving van toepassing was.
De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de wet rechtvaardigden, en dat de Svb niet bevoegd was om kinderbijslag toe te kennen voorafgaand aan het eerste kwartaal van 2018. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.