ECLI:NL:CRVB:2021:185
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de wachttijd voor herziening van WAO-uitkering na toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 2003 een WAO-uitkering ontvangt, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv geen herziening van zijn uitkering binnen vier weken na toegenomen arbeidsongeschiktheid had hoeven te doen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen eerdere besluiten van het Uwv uit 2003, 2004 en 2007. De Raad concludeert dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellant niet binnen de vereiste vijfjaarstermijn is ingetreden, waardoor de wachttijd voor herziening van de WAO-uitkering op 104 weken is vastgesteld. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de herziening van de WAO-uitkering van appellant per 20 november 2018 heeft plaatsgevonden, na het verstrijken van deze wachttijd. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze herziening. De Raad heeft het verzoek van appellant om benoeming van een onafhankelijke deskundige afgewezen, omdat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.