ECLI:NL:CRVB:2021:1784
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake kinderbijslag en onderhoudseis
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn drie kinderen, die bij zijn zus wonen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) ging er vanuit dat de appellant zijn kinderen in belangrijke mate onderhield, op basis van door hem ingevulde formulieren. Echter, na een beschikking van de rechtbank over het ouderlijk gezag, startte de Svb een onderzoek naar het recht op kinderbijslag.
De Svb herzag de kinderbijslag per 13 september 2019, omdat de appellant niet in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij zijn kinderen in belangrijke mate had onderhouden, en dat hij niet voldeed aan de minimale onderhoudsbijdrage per kwartaal.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij had bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen door middel van geld dat op zijn rekening werd gestort, maar hij kon geen bewijsstukken overleggen. De Raad volgde het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de appellant ook in hoger beroep geen bewijs had geleverd dat hij aan de onderhoudseis voldeed. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.