ECLI:NL:CRVB:2021:1784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
20/3254 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderbijslag en onderhoudseis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn drie kinderen, die bij zijn zus wonen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) ging er vanuit dat de appellant zijn kinderen in belangrijke mate onderhield, op basis van door hem ingevulde formulieren. Echter, na een beschikking van de rechtbank over het ouderlijk gezag, startte de Svb een onderzoek naar het recht op kinderbijslag.

De Svb herzag de kinderbijslag per 13 september 2019, omdat de appellant niet in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij zijn kinderen in belangrijke mate had onderhouden, en dat hij niet voldeed aan de minimale onderhoudsbijdrage per kwartaal.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij had bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen door middel van geld dat op zijn rekening werd gestort, maar hij kon geen bewijsstukken overleggen. De Raad volgde het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de appellant ook in hoger beroep geen bewijs had geleverd dat hij aan de onderhoudseis voldeed. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20.3254 AKW

Datum uitspraak: 8 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 augustus 2020, 19/6711 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 27 mei 2021. Namens
appellant is zijn gemachtigde verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn drie kinderen, die bij zijn zus wonen. Op basis van door appellant ingevulde formulieren “Informatie over onderhoud kind” is de Svb er daarbij vanuit gegaan dat appellant zijn kinderen in belangrijke mate onderhield.
1.2.
Naar aanleiding van een beschikking van de rechtbank van 28 december 2018 over het ouderlijk gezag van appellant over de kinderen is de Svb een onderzoek gestart naar het recht op kinderbijslag.
Wat aan deze procedure voorafging
1.3.
Bij besluit van 13 september 2019 heeft de Svb de kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2018 herzien, omdat appellant niet in belangrijke mate heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn kinderen. Bij het bestreden besluit van 18 november 2019 is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Wat heeft de rechtbank geoordeeld?
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat appellant niet heeft aangetoond dat hij zijn kinderen vanaf het eerste kwartaal van 2018 in belangrijke mate heeft onderhouden. Appellant heeft niet met stukken aangetoond dat hij heeft voldaan aan de minimale onderhoudsbijdrage van € 422,- (2018) en € 425,- (2019) per kind per kwartaal.
Wat heeft appellant aangevoerd?
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn kinderen door middel van geld dat op zijn rekening werd gestort. Zijn zus zou de bankpas van die rekening hebben en zo geld kunnen opnemen ten behoeve van de kinderen. Bewijsstukken van bijdragen in het onderhoud heeft appellant niet.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank en verwijst daarvoor naar de overwegingen van de rechtbank. Appellant heeft ook in hoger beroep geen betaalbewijzen of andere bewijsstukken ingezonden waaruit zou kunnen blijken dat hij heeft voldaan aan de onderhoudseis. Hetgeen appellant op zitting naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) M.E. van Donk