ECLI:NL:CRVB:2021:175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
19/1622 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op ouderdomspensioen AOW en bewijs van verblijf en werk in Nederland

In deze zaak gaat het om de vraag of appellant recht heeft op een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant, geboren in 1933 en met de Marokkaanse nationaliteit, heeft in 2017 een aanvraag ingediend voor AOW, waarbij hij stelde dat hij van 1970 tot 1974 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De rechtbank Amsterdam heeft het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 28 januari 2021 behandeld. De Raad oordeelt dat de Svb zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de woonplaats en werkzaamheden van appellant in de relevante periode. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen bewijs is dat appellant in Nederland woonde of werkte. Appellant heeft in hoger beroep een inschrijvingsbewijs van een ziekenfonds overgelegd, maar de Raad concludeert dat dit bewijs niet voldoende is om aan te tonen dat appellant ten minste één jaar verzekerd is geweest voor de AOW. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart de aanvraag van appellant tot AOW-pensioen terecht afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de aanvraag van AOW-pensioen en stelt dat verzekerde periodes van minder dan één jaar niet leiden tot toekenning van een pensioen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19.1622 AOW

Datum uitspraak: 28 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2019, 18/2896 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd.
De Svb heeft bij brief van 14 juli 2020 geantwoord op schriftelijke vragen van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2020. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren in 1933 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 11 juli 2017 heeft appellant een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij van 1970 tot 1974 in Nederland heeft gewoond en toen heeft gewerkt in een fabriek in [plaatsnaam]. Bij besluit van 23 oktober 2017 heeft de Svb de aanvraag afgewezen.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 oktober 2017 is bij besluit van 2 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant niet verzekerd is, omdat niet aannemelijk is geworden dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb de aanvraag om een ouderdomspensioen terecht heeft afgewezen. Volgens de rechtbank heeft de Svb zorgvuldig onderzoek verricht naar de woonplaats en werkzaamheden van appellant in de periode van 1970 tot 1975 in Nederland. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat appellant toen in Nederland woonde of werkte. De rechtbank heeft overwogen dat appellant geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat hij in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de aanvraag van het ouderdomspensioen ten onrechte is afgewezen omdat hij van 1970 tot 1975 in Nederland heeft gewoond en er verzekerde werkzaamheden heeft verricht. Appellant stelt dat hij alle benodigde bewijzen van zijn werkzaamheden in Nederland kan overleggen. Appellant heeft in hoger beroep een inschrijvingsbewijs van zijn toenmalige ziekenfonds overgelegd.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat appellant geen recht heeft op ouderdomspensioen. Volgens de Svb is appellant niet verzekerd geweest voor de AOW, omdat er geen informatie is op grond waarvan aannemelijk is dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Wat betreft het door appellant in hoger beroep overgelegde inschrijvingsbewijs van het ziekenfonds heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat – zo dit al voldoende zou zijn om aan te nemen dat appellant in Nederland heeft gewerkt – uit het inschrijvingsbewijs niet kan worden afgeleid dat de werkzaamheden in Nederland langer dan een kwartaal hebben geduurd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of aannemelijk is dat appellant in de periode van 1970 tot 1975 in Nederland heeft gewoond en/of gewerkt en hij daardoor recht heeft op een ouderdomspensioen op grond van de AOW.
4.2.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de Svb zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de woonplaats en werkzaamheden van appellant in de periode van 1970 tot 1975 in Nederland. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat appellant toen in Nederland woonde of werkte.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep een inschrijvingsbewijs van ziekenfonds “Voorzorg en hulp bij ziekte” overgelegd dat betrekking heeft op het tweede kwartaal van 1974. Dit stuk is een aanwijzing dat appellant – anders dan de Svb heeft aangenomen – verzekerd is geweest voor de AOW. Het inschrijvingsbewijs bevat echter geen informatie over de duur van de verzekering.
4.4.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de AOW, zoals deze bepaling luidt met ingang van 1 april 2015, heeft recht op ouderdomspensioen degene die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en ingevolge deze wet minimaal één kalenderjaar verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de aanvangsleeftijd is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt. Hieruit volgt dat verzekerde periodes minder dan één jaar niet kunnen leiden tot toekenning van een AOW‑pensioen.
4.5.
Op basis van het onderzoek van de Svb en het door appellant overgelegde bewijsstuk, kan niet worden vastgesteld dat appellant ten minste één jaar voor de AOW verzekerd is geweest. Dit betekent dat de Svb de aanvraag tot toekenning van een AOW-pensioen terecht heeft afgewezen.
4.6.
Gelet op overweging 4.1 tot en met 4.5 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd met verbetering van de gronden.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van M. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2021.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) M. van Donk
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.