In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende haar recht op een nabestaandenuitkering en de hoogte van haar ouderdomspensioen. Appellante, die samen met haar echtgenoot en zoon in dezelfde woning woonde, heeft na het overlijden van haar echtgenoot in 2016 een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb heeft vastgesteld dat appellante voldoet aan de basisvoorwaarden voor de uitkering, maar heeft deze geweigerd vanwege haar inkomen en de toepassing van de kostendelersnorm. Appellante heeft ook een ouderdomspensioen ontvangen, maar betwist de hoogte hiervan, stellende dat dit niet toereikend is voor haar levensonderhoud, vooral gezien haar medische kosten.
De Raad heeft overwogen dat de Svb terecht heeft besloten dat de nabestaandenuitkering niet tot uitbetaling komt, omdat appellante's inkomen te hoog is en de kostendelersnorm van toepassing is. De Raad heeft ook geoordeeld dat de wetgeving geen ruimte biedt voor een andere beslissing dan die van de Svb. Wat betreft het ouderdomspensioen heeft de Raad vastgesteld dat de Svb wettelijk verplicht is om de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) in te houden op het ouderdomspensioen van appellante. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt.