ECLI:NL:CRVB:2021:1730

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
20/1871 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet verschijnen op gesprek en niet inleveren gevraagde gegevens

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op grond van de Participatiewet (PW) na een opschorting. Appellant ontving bijstand als alleenstaande en had aangegeven van 1 tot en met 15 februari 2019 in het buitenland te verblijven. Het college nodigde appellant uit voor een gesprek op 7 maart 2019, maar hij verscheen niet. Na een tweede uitnodiging voor 14 maart 2019, waar hij wederom niet op kwam dagen, heeft het college de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 maart 2019. De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep tegen deze intrekking ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de opschortingsbrief niet tijdig heeft ontvangen en dat hij om gezondheidsredenen niet in staat was om te verschijnen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de bijstand in te trekken. De Raad concludeert dat appellant wel degelijk de opschortingsbrief heeft ontvangen, en dat zijn tijdelijke verblijf bij vrienden hem niet ontslaat van de verantwoordelijkheid om zijn post adequaat te behandelen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond, waarbij de intrekking van de bijstand met terugwerkende kracht tot 7 maart 2019 wordt hersteld. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellant.

Uitspraak

20.1871 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
2 april 2020, 19/3888 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak: 13 juli 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.T. Leigh, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het college vragen beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.T. Willemsen, advocaat en kantoorgenoot van mr. Leigh. Als tolk is verschenen, drs. J.M. Proszkowski. Het college heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. D. Mohan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand, op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op het formulier ‘vakantieverklaring’ heeft appellant eind januari 2019 opgegeven dat hij van 1 februari 2019 tot en met 15 februari 2019 in het buitenland zal verblijven. Om te bepalen of appellant nog recht heeft op bijstand, heeft het college appellant bij brief van 28 februari 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 7 maart 2019 en hem verzocht bankafschriften over de periode van 1 januari 2019 tot en met 20 februari 2019 over te leggen. Appellant is niet verschenen.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 7 maart 2019 (opschortingsbesluit) het recht op bijstand met ingang van diezelfde datum opgeschort en appellant uitgenodigd voor een gesprek op 14 maart 2019. Daarbij is appellant opnieuw verzocht om de eerder gevraagde gegevens mee te nemen. Appellant is wederom niet verschenen.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 21 maart 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 augustus 2019 (bestreden besluit), de bijstand met ingang van 1 maart 2019 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant na de opschorting verzuimd heeft binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens te verstrekken en de gevraagde medewerking te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddelen aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 1 maart 2019 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW, in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het college na opschorting bevoegd is tot intrekking van bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene van dat verzuim een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken, indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het college bij brief van 27 oktober 2020 te kennen gegeven dat de bijstand niet eerder ingetrokken had mogen worden dan per 7 maart 2019, zijnde de datum dat het recht op bijstand is opgeschort. Dit betekent dat alleen al daarom de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Ter beoordeling ligt nog voor of het college bevoegd was om de bijstand in te trekken met ingang van 7 maart 2019 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW.
4.4.
Niet in geschil is dat de gevraagde gegevens van belang waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Evenmin is in geschil dat appellant op 7 maart 2019 en 14 maart 2019 niet is verschenen op de gesprekken en dat hij de gevraagde gegevens niet binnen de daartoe gestelde hersteltermijnen heeft overgelegd.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt, omdat hij – anders de rechtbank heeft overwogen – de brief van 28 februari 2019 en het opschortingsbesluit niet tijdig heeft ontvangen en dat hem daarom niet kan worden verweten dat hij niet binnen de hersteltermijn heeft gereageerd. Hij verbleef wegens ziekte bij vrienden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit deze beroepsgrond volgt juist dat appellant de brief van 28 februari 2019 en het opschortingsbesluit wel heeft ontvangen, maar niet tijdig heeft gezien. Bovendien heeft iemand anders op het uitkeringsadres getekend voor ontvangst van het opschortingsbesluit. Ook hieruit blijkt dat het opschortingsbesluit is ontvangen op het uitkeringsadres. Het gestelde tijdelijke verblijf bij vrienden ontslaat appellant niet van de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een adequate behandeling van zijn post. Dat heeft hij niet gedaan en daarom komt het voor zijn rekening dat hij de opschorting niet tijdig heeft gezien.
4.6.
Ook heeft appellant aangevoerd dat het college niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om de bijstand in te trekken met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW, omdat hij de gevraagde gegevens alsnog heeft overgelegd. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Het onderzoek van het college was erop gericht om vast te stellen of appellant nog recht op bijstand had en – in verband daarmee – of hij weer in Nederland verbleef. De datum van het eerste gesprek lag ook op ruim vier weken na appellants vertrek uit Nederland. Dat is in het geval van appellant de maximale duur van verblijf buiten Nederland met behoud van recht op bijstand. Het was dan ook van belang dat appellant in persoon op de gesprekken zou verschijnen en medewerking zou verlenen aan de vaststelling dat hij weer in Nederland was. Appellant is niet verschenen en kan dit verzuim niet op een later moment herstellen gelet op het doel van het onderzoek. Gelet op deze omstandigheden kon het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik maken.
4.7.
Uit 4.3 volgt dat het bestreden besluit, voor zover het de intrekking over de periode van 1 maart 2019 tot en met 6 maart 2019 betreft, niet op een deugdelijke wettelijke grondslag berust. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover de bijstand is ingetrokken over de periode van 1 maart 2019 tot en met 6 maart 2019. Het besluit van 21 maart 2019 zal in zoverre worden herroepen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW wordt ingetrokken met ingang van 7 maart 2019.
5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.068,- in bezwaar, op € 1.496,- in beroep en op € 1.496,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 4.060,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 augustus 2019 voor zover het de intrekking over de periode van 1 maart 2019 tot en met 6 maart 2019 betreft;
  • herroept het besluit van 21 maart 2019 in zoverre en bepaalt dat de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW wordt ingetrokken met ingang van 7 maart 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 7 augustus 2019;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 4.060,-;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt van in totaal € 178,-.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is verhinderd te ondertekenen