ECLI:NL:CRVB:2021:1695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
19/2695 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw)

Op 9 juli 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) had aangevraagd na het overlijden van zijn partner. De aanvraag was eerder door de Sociale verzekeringsbank (Svb) afgewezen, omdat de appellant op het moment van overlijden niet met de overledene samenwoonde of gehuwd was. De rechtbank Amsterdam had de afwijzing van de Svb bevestigd, waarop de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de procedure werd duidelijk dat de appellant geen ongehuwd kind had dat jonger was dan 18 jaar en niet arbeidsongeschikt was, wat hem uitsloot van de voorwaarden voor de nabestaandenuitkering. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij recht had op een nabestaandenpensioen op basis van een verdrag tussen Nederland en Kroatië, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Anw. De Raad concludeerde dat de Svb de aanvraag terecht had afgewezen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19.2695 ANW

Datum uitspraak: 9 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 mei 2019, 17/1510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Kroatië (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de Raad nog stukken toegestuurd. De Svb heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2021. Appellant is daarbij telefonisch gehoord, bijgestaan door de Nederlands sprekende [naam 1] . De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is geboren [geboortedatum] 1959 en woont in [woonplaats] . Hij heeft in mei 2015 een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) aangevraagd in verband met het overlijden van [naam 2] ( [naam 2] ) op [sterfdatum van naam 2] 2013.
1.2.
Bij besluit van 1 augustus 2016 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen, omdat appellant op de dag van overlijden van [naam 2] niet met haar samenwoonde of gehuwd was.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 23 januari 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 augustus 2016 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat niet is gebleken dat appellant en [naam 2] op hetzelfde adres woonachtig zijn geweest en dat evenmin is gebleken dat zij een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Om deze reden kan de Svb appellant niet als nabestaande in de zin van de Anw beschouwen en heeft hij geen recht op nabestaandenuitkering.
2.1.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de Svb in het verweerschrift te kennen gegeven dat ook als appellant wel als nabestaande in de zin van de Anw moet worden aangemerkt, hij toch geen recht heeft op nabestaandenuitkering omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 14 van de Anw. Hij heeft namelijk vermeld dat hij geen ongehuwd kind heeft dat jonger is dan 18 jaar en dat hij niet arbeidsongeschikt is.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellant geen ongehuwd kind heeft van jonger dan 18 jaar en dat appellant – zoals hij ook ter zitting heeft bevestigd – niet arbeidsongeschikt is. Hij voldoet dus niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een nabestaandenuitkering. Appellant heeft dus geen belang bij de vaststelling of hij door de Svb ten onrechte niet als nabestaande is aangemerkt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant een beroep gedaan op artikel 30 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kroatië inzake sociale zekerheid van 11 september 1998 (Verdrag met Kroatië, Trb. 2000, 109). Op grond van dit artikel meent appellant recht te hebben op een nabestaandenpensioen. Verder heeft appellant aangekondigd bewijzen te zullen overleggen waaruit blijkt dat hij wel een gezamenlijke huishouding voerde met [naam 2] en dat hij meer dan 45% arbeidsongeschikt was.
3.2.
In reactie hierop heeft de Raad appellant in de gelegenheid gesteld zijn stelling dat hij op en sedert de dag van overlijden van [naam 2] op [sterfdatum van naam 2] 2013 arbeidsongeschikt was, te onderbouwen.
3.3.
Bij brief van 15 juli 2020 heeft appellant een medisch rapport van 3 juli 2020 opgestuurd van reumatoloog dr. L. Krapac. Deze arts heeft geen diagnose gesteld doch verslag gedaan van de bevindingen op die datum. Voorts heeft deze arts appellant geadviseerd röntgenfoto’s te laten maken van de lage rug, knieën en handen en laboratoriumonderzoek te laten verrichten. Tot slot is geadviseerd door te gaan met het gebruik van Voltaren- en Sanovita-crème.
3.4.
Volgens de Svb kan uit dit stuk niet worden afgeleid dat appellant sinds [sterfdatum van naam 2] 2013 arbeidsongeschikt in de zin van de Anw is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is tussen partijen in de eerste plaats in geschil of appellant ten tijde van het overlijden van [naam 2] arbeidsongeschikt was in de zin van de Anw.
4.2.
Op het aanvraagformulier heeft appellant aangekruist dat hij niet geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Dit heeft hij desgevraagd ter zitting van de rechtbank bevestigd. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij wel meer dan 45% arbeidsongeschikt is en heeft hij ter onderbouwing daarvan het onder 3.3 genoemde medische rapport overgelegd. De Raad is het met de Svb eens dat uit dit stuk niet kan worden afgeleid dat appellant ten tijde van het overlijden van [naam 2] op [sterfdatum van naam 2] 2013 meer dan 45% arbeidsongeschikt was. Het rapport is opgesteld naar aanleiding van een medisch onderzoek op 3 juli 2020 en heeft geen betrekking op de datum in geding, bijna zeven jaar eerder. Verder is in het rapport geen (voorlopige) diagnose gesteld. Ter zitting van de Raad heeft appellant geen inlichtingen of gegevens kunnen verstrekken over eventuele nadere onderzoeken die zijn gedaan en daarop gebaseerde gevolgtrekkingen wat betreft ziekte of gebreken. De Raad ziet, gezien het voorgaande, geen aanknopingspunten om over te gaan tot het (laten) doen van nader onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op en na [sterfdatum van naam 2] 2013.
4.3.
Vanaf 1 juli 2013 is Kroatië toegetreden tot de Europese Unie en is Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) van toepassing. Evenals artikel 30 van het Verdrag met Kroatië laat Vo 883/2004 onverlet dat appellant aan de voorwaarden van de Anw moet voldoen om in aanmerking te komen voor een nabestaandenuitkering op grond van die wet.
4.4.
Nu appellant niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Anw, heeft de Svb de aanvraag terecht afgewezen. Hieraan kan niet afdoen dat appellant tot aan het overlijden van [naam 2] intensief voor haar heeft gezorgd, zoals appellant ter zitting heeft benadrukt, hoezeer hem dat ook siert.
4.5.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2021.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) M. Buur