ECLI:NL:CRVB:2021:166
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van het ouderdomspensioen in relatie tot huwelijkse tijdvakken en verzekeringsjaren
Op 28 januari 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de hoogte van het ouderdomspensioen van appellante, die geboren is in juli 1952 en de Marokkaanse nationaliteit heeft. Appellante ontving een AOW-pensioen dat was vastgesteld op 62% van het maximale pensioen. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellante zelf niet verzekerd was voor de AOW en niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder een besluit genomen waarin het bezwaar van appellante tegen de hoogte van haar pensioen ongegrond werd verklaard, met als argument dat alleen huwelijkse tijdvakken in aanmerking werden genomen.
Tijdens de zitting op 17 december 2020 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De Svb was vertegenwoordigd via videobellen. Appellante stelde dat haar pensioen te laag was vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de jaren waarin zij tijdvakken had opgebouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de hoogte van het pensioen terecht was vastgesteld en dat de omstandigheden van appellante, waaronder haar ziekte, niet tot een hoger pensioen konden leiden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op meer verzekerde tijdvakken dan de huwelijkse tijdvakken die door de Svb zijn erkend. De Raad bevestigde dat de hoogte van het ouderdomspensioen afhankelijk is van het aantal jaren waarin de echtgenoot van appellante verzekerd was en de jaren waarin appellante met hem gehuwd was. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.