ECLI:NL:CRVB:2021:166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
19/5351 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het ouderdomspensioen in relatie tot huwelijkse tijdvakken en verzekeringsjaren

Op 28 januari 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de hoogte van het ouderdomspensioen van appellante, die geboren is in juli 1952 en de Marokkaanse nationaliteit heeft. Appellante ontving een AOW-pensioen dat was vastgesteld op 62% van het maximale pensioen. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellante zelf niet verzekerd was voor de AOW en niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder een besluit genomen waarin het bezwaar van appellante tegen de hoogte van haar pensioen ongegrond werd verklaard, met als argument dat alleen huwelijkse tijdvakken in aanmerking werden genomen.

Tijdens de zitting op 17 december 2020 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De Svb was vertegenwoordigd via videobellen. Appellante stelde dat haar pensioen te laag was vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de jaren waarin zij tijdvakken had opgebouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de hoogte van het pensioen terecht was vastgesteld en dat de omstandigheden van appellante, waaronder haar ziekte, niet tot een hoger pensioen konden leiden.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op meer verzekerde tijdvakken dan de huwelijkse tijdvakken die door de Svb zijn erkend. De Raad bevestigde dat de hoogte van het ouderdomspensioen afhankelijk is van het aantal jaren waarin de echtgenoot van appellante verzekerd was en de jaren waarin appellante met hem gehuwd was. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.5351 AOW

Datum uitspraak: 28 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 november 2019, 19/1180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. van Marwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts is verschenen [naam dochter], de dochter van appellante. De Svb heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren in juli 1952 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. In augustus 1969 is appellante gehuwd met de heer [naam dochter]. De echtgenoot van appellante heeft in Nederland gewoond en gewerkt. De echtgenoot is in 1976 arbeidsongeschikt geworden en aan hem zijn met ingang van 5 augustus 1977 uitkeringen toegekend ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. In de jaren ’80 is hij naar Marokko teruggekeerd. [in] 2000 is de echtgenoot overleden. Appellante heeft tot en met 30 juni 2018 een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangen. Bij besluit van 10 september 2018 heeft de Svb appellante met ingang van 1 juli 2018 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 62% van het maximale pensioen.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 14 januari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat in de periode van 25 augustus 1969 tot en met 21 juli 2000 voor appellante huwelijkse tijdvakken in aanmerking worden genomen. De Svb heeft zich daarbij onder meer gebaseerd op artikel 21 van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 34; het NMV).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoogte van het ouderdomspensioen terecht is vastgesteld op 62% van het maximale pensioen. Daarbij is overwogen dat de omstandigheid dat appellante ziek is niet tot een hoger pensioen kan leiden. De manier waarop in Marokko het (Marokkaanse) pensioen is geregeld, kan volgens de rechtbank niet tot een andere uitkomst leiden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat het ouderdomspensioen te laag is vastgesteld, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de jaren waarover appellante tijdvakken heeft opgebouwd. Appellante heeft aangevoerd dat zij in moeilijke omstandigheden verkeert en eerder wel een volledige nabestaandenuitkering heeft ontvangen.
3.2.
De Svb heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat er geen grond is om voor appellante meer tijdvakken in aanmerking te nemen en met de door appellante aangevoerde omstandigheden geen rekening kan worden gehouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is of de hoogte van het ouderdomspensioen terecht is vastgesteld op 62% van het maximale pensioen. Centraal staat of voor appellante meer verzekerde tijdvakken in aanmerking moeten worden genomen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante zelf niet verzekerd is geweest voor de AOW en zelf niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
4.3.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op meer verzekerde tijdvakken dan de huwelijkse tijdvakken die door de Svb op grond van het NMV voor appellante in aanmerking zijn genomen. De vraag of de echtgenoot langer in Nederland heeft gewoond of gewerkt dan de Svb heeft aangenomen, kan – ook als deze bevestigend moet worden beantwoord – niet tot een andere uitkomst leiden, omdat bij het bestreden besluit de gehele periode tussen de datum van het huwelijk van appellante met de echtgenoot en de datum van zijn overlijden als huwelijkse tijdvakken in aanmerking is genomen.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar echtgenoot arbeidsongeschikt is geraakt bij werkzaamheden in Nederland, dat zij ziek is en in een moeilijke sociale en financiële situatie verkeert. Deze omstandigheden kunnen niet tot een hoger ouderdomspensioen leiden, omdat de hoogte van het ouderdomspensioen afhankelijk is van het aantal jaren waarin de echtgenoot verzekerd is geweest en de jaren waarin appellante met de echtgenoot gehuwd was.
4.5.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2021.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) M.E. van Donk