ECLI:NL:CRVB:2021:1568
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsvermogen en verlaging Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellant, die sinds 2008 een Wajong-uitkering ontvangt, betoogde dat hij geen arbeidsvermogen heeft vanwege diverse medische klachten, waaronder niet-aangeboren hersenletsel, longaandoeningen en psychische aandoeningen. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellant op 1 januari 2018 over arbeidsvermogen beschikte, wat leidde tot de verlaging van zijn uitkering.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv op inzichtelijke wijze rekening had gehouden met de beperkingen van appellant en dat de verzekeringsarts overtuigend had gemotiveerd dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant niet in staat was om vier uur per dag te werken. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat appellant arbeidsvermogen had.
De Raad wees ook de verzoeken van appellant om een deskundige in te schakelen en om schadevergoeding af, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de beoordeling door het Uwv. De uitspraak bevestigde dat de verlaging van de Wajong-uitkering van appellant terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.