ECLI:NL:CRVB:2021:1481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
20/1091 WLZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) na medisch advies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had een aanvraag ingediend voor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke was afgewezen door het CIZ. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het bestreden besluit was gebaseerd op een medisch advies dat deugdelijk en inzichtelijk was. Dit advies concludeerde dat er in de situatie van de appellant (nog) geen grondslag was die toegang bood tot Wlz-zorg. De rechtbank stelde vast dat er geen objectieve gegevens waren overgelegd die de medische beoordeling door het CIZ konden weerleggen.

In hoger beroep herhaalde de appellant dat hij verstandelijk beperkt was en dat dit een grondslag voor Wlz-zorg zou moeten zijn. Echter, de Raad oordeelde dat de appellant geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de mededeling over nieuwe informatie over de medische situatie van de appellant, die na de periode in geding was verkregen, niet leidde tot een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

20.1091 WLZ-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2020, 19/2717 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

Datum uitspraak: 16 juni 2021
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter en H. Benek en D. Hardonk-Prins als leden
Griffier: M.E. van Donk
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021. Namens appellant, wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1] , heeft [naam 2] middels beeldbellen deelgenomen aan de zitting. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 27 maart 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 mei 2019, (bestreden besluit) heeft CIZ de aanvraag van appellant, geboren [geboortedatum] 2016, om een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit berust op een medisch advies van 22 mei 2019. Hierin is deugdelijk, inzichtelijk en concludent gemotiveerd dat in de situatie van appellant (nog) geen sprake is van een grondslag die toegang biedt tot Wlz-zorg. Vermeld is dat nog geen diagnostiek naar de oorzaak van de ontwikkelingsachterstand heeft plaatsgevonden, dat appellant nog zeer jong is en aangewezen is op behandeling gericht op het stimuleren van zijn ontwikkeling. De rechtbank is niet gebleken dat de zorgsituatie of medische situatie van appellant niet goed in beeld is gebracht. Appellant heeft geen objectieve, verifieerbare gegevens overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de medische beoordeling door de medisch adviseur van CIZ onjuist of onvolledig is geweest. Appellant voldoet dan ook niet aan de vereisten die zijn opgenomen in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat uit de aangeleverde informatie blijkt dat appellant verstandelijk beperkt is en dat daarom de grondslag verstandelijke handicap aan de orde is. Dat nog geen diagnose is gesteld doet daar volgens appellant niet aan af.
4. Appellant heeft zich hiermee beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden en geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen.
5. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom het bestreden besluit in stand kan blijven.
6. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De Raad voegt hier nog aan toe dat de mededeling ter zitting, dat inmiddels meer informatie beschikbaar is over de medische situatie van appellant en dat daaruit blijkt dat appellant 24 uur zorg in de nabijheid nodig heeft, niet tot een ander oordeel leidt. Appellant heeft dit niet met medische stukken onderbouwd en deze informatie is, zoals ter zitting ook is erkend, van na de periode in geding die loopt tot en met 27 mei 2019.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) M.E. van Donk (getekend) L.M. Tobé