ECLI:NL:CRVB:2021:1468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
20/3539 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vermindering van bezoldiging wegens niet-nakomen van re-integratieverplichtingen

Op 17 juni 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft appellant, die sinds 30 november 1998 in dienst is bij het Ministerie van Defensie en zich op 3 oktober 2016 ziek heeft gemeld. De commandant van het Defensie Ondersteuningscommando had appellant in een brief van 10 augustus 2018 geïnformeerd dat hij verplicht was mee te werken aan zijn re-integratie. Bij niet-nakoming zou zijn bezoldiging gedurende drie maanden met 10% verminderd worden. Dit besluit werd later bevestigd in een primair besluit op 28 augustus 2018 en een bestreden besluit op 25 februari 2019.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij niet verwijtbaar tekort is geschoten in zijn re-integratieverplichtingen. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellant herhaaldelijk was aangespoord om zijn re-integratie te bevorderen, maar niet voldoende actie heeft ondernomen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, met R. van Doorn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2021.

Uitspraak

20.3539 MAW

Datum uitspraak: 17 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 september 2020, 19/2200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Curaçao (appellant)
de Commandant Defensie Ondersteuningscommando (commandant)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. Koolmees hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 6 mei 2021. Appellant was aanwezig, bijgestaan door mr. J.E. Hamann, advocaat. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.S. Badri en mr. A.C. Beck.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 30 november 1998 in dienst bij het Ministerie van Defensie.
1.2.
Op 3 oktober 2016 is appellant ziek gemeld.
1.3.
Bij brief van 10 augustus 2018 heeft de commandant medegedeeld dat appellant aan zijn re-integratie dient mee te werken en, indien hij zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt, zijn bezoldiging gedurende drie maanden met 10% zal worden verminderd.
1.4.
Bij besluit van 28 augustus 2018 (primair besluit), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 februari 2019 (bestreden besluit), heeft de commandant overeenkomstig de Nota Herzien Re-integratiebeleid Defensiepersoneel (Nota) met ingang van 1 september 2018 de bezoldiging van appellant gedurende drie maanden met 10% verminderd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge paragraaf 1.5 van de Nota wordt, indien de commandant tot het oordeel komt dat een arbeidsverzuimende ambtenaar zich uit onwil niet of te weinig inzet om zijn herstel en re-integratie te bevorderen, na schriftelijk aangespoord te zijn tot medewerking aan de re-integratie gedurende een periode van drie maanden met toepassing van artikel 17a van het Inkomstenbesluit militairen aan de ambtenaar een vermindering van 10% op zijn bezoldiging opgelegd.
4.2.
Appellant betoogt dat hij in de periode voorafgaand aan het primaire besluit niet verwijtbaar tekort is geschoten in het nakomen van zijn re-integratieverplichtingen. Dit betoog slaagt niet. Uit de brief van 10 augustus 2018 en het e-mailbericht van 21 augustus 2018 blijkt dat appellant bij herhaling is verzocht om zijn re-integratiebegeleider naar aanleiding van het verstrekte vacatureoverzicht te informeren over zijn inspanningen in spoor 1. Appellant heeft zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor functies die niet passend worden geacht, omdat deze zich in een te hoge salarisschaal bevinden, en/of niet als vacature openstaan. Ook zijn de belangstellingsregistraties voor de verschillende functies, op één na, gedaan in de periode na het primaire besluit. Uit het re-integratieverslag van 13 juli 2018 blijkt dat ten tijde van het primaire besluit een militaire functie niet aangewezen was voor appellant. Dit maakt echter niet dat van solliciteren op burgerfuncties geen resultaat te verwachten was. Uit de brief van 10 augustus 2018 blijkt ook dat de inzet van de commandant was gericht op het vinden van een passende burgerfunctie. Voor zover appellant stelt dat hij door de door de bedrijfsarts geconstateerde beperkingen niet in staat was om te solliciteren, vindt dit geen steun in de beschikbare medische stukken. Daar komt bij dat deze beperkingen appellant niet ervan weerhouden hebben om met name sollicitatieactiviteiten in spoor 2 te verrichten.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2021.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) R. van Doorn