In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en had deze bijstand stopgezet gekregen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De reden voor de intrekking was de weigering van appellante om mee te werken aan een huisbezoek dat was ingesteld naar aanleiding van vermoedens van onrechtmatige bijstandsverlening. Appellante stelde dat zij een afspraak elders had en daarom niet kon meewerken aan het huisbezoek, maar kon deze afspraak niet aannemelijk maken. De Raad oordeelde dat de door appellante aangevoerde redenen niet voldoende waren om de weigering van medewerking te rechtvaardigen. De Raad benadrukte het belang van het kunnen uitvoeren van huisbezoeken door de bijstandverlenende instantie en dat de betrokkene in principe moet meewerken aan dergelijke onderzoeken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.