ECLI:NL:CRVB:2021:1284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
18/4130 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering en recht op WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die sinds 2011 ziek is door lichamelijke en psychische klachten, had een WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 6 juni 2017, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor de beëindiging van de uitkering. De verzekeringsarts had rekening gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellante en de FML was adequaat opgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, omdat er geen nieuwe medische gegevens waren die de situatie van appellante in twijfel trokken. De verzoeken van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen werden afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.

Uitspraak

18 4130 WIA, 19/1234 WIA

Datum uitspraak: 26 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van
25 juni 2018, 17/5011 (aangevallen uitspraak 1) en 7 februari 2019, 18/2863 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.D.B. Groeneweg, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 1 april 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Groeneweg. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.C. Puister.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als zorgwachter voor 32 uur per week. Op 1 december 2011 heeft zij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 20 maart 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Aansluitend is aan appellante met ingang van 20 oktober 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is vastgesteld op 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 5 april 2017 de WIA-uitkering van appellante met ingang van 6 juni 2017 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen in een FML van 19 juli 2017. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens twee nieuwe functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 17,46%. Het Uwv heeft appellante bij brief van 1 september 2017 op de hoogte gesteld van het voornemen om het besluit van 5 april 2017 te wijzigen in die zin dat de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 2 november 2017 wordt beëindigd, omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies heeft geselecteerd. Naar aanleiding van de bezwaren van appellante tegen de voorgenomen wijziging heeft er een hoorzitting plaatsgevonden en hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gereageerd.
1.3.
Het bezwaar van appellante heeft het Uwv bij besluit van 1 november 2017 (bestreden besluit 1) gegrond verklaard. Het Uwv heeft het besluit van 5 april 2017 herroepen en heeft de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 2 november 2017 beëindigd.
1.4.
Appellante heeft zich op 28 november 2017 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten per 24 november 2017. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 19 februari 2018 geweigerd om appellante met ingang van 24 november 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de belastbaarheid van appellante gelijk is aan de belastbaarheid van appellante bij de beëindiging van de WIA-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 juni 2018 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij bij de urenbeperking rekening heeft gehouden met de combinatie van klachten van appellante. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer beperkingen had moeten aannemen in de FML van 19 juli 2017, waaronder een verdergaande urenbeperking. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarbij is in aanmerking genomen dat er maar drie weken tussen de datum van intrekking van de WIA-uitkering en de geclaimde datum verslechterde gezondheid liggen. De rechtbank heeft geen gegevens die gaan over een verandering in de gezondheidssituatie van appellante tussen 2 november 2017 en 24 november 2017. De spreekuurafspraken met verscheidene specialisten in augustus/september zeggen niets over hoe het met appellante ging in die periode.
3.1.
In haar hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft appellante herhaald dat zij meer psychische en fysieke beperkingen heeft dan door het Uwv zijn aangenomen. Er heeft al jaren geen verbetering in haar gezondheidssituatie opgetreden. Ter onderbouwing verwijst appellante naar de informatie van haar psychiater van 11 juni 2018. De psychiater heeft de diagnose matige, ernstige depressieve stoornis met angstige spanning en PDD-NOS en ADD klachten gesteld. Er is een indicatie voor vervolgbehandeling. Daarnaast heeft appellante als gevolg van fibromyalgie, astma en slaapapneu vele lichamelijke klachten die haar beperken in haar functioneren. Appellante heeft informatie van de behandelend neuroloog van 24 oktober 2018 en 14 februari 2019 en het medisch dossier van haar huisarts overgelegd. Er had een verdergaande urenbeperking moeten worden aangenomen. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft, met verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 september 2018, verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Aangevallen uitspraak 1
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 2 november 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellante en met de beschikbare medische informatie. In de FML van 19 juli 2017 is daarom een aantal beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Verder is er ook een urenbeperking van 30 uur per week, 6 uur per dag, aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 12 september 2018 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de informatie van de behandelend psychiater van 11 juni 2018 geen reden geeft om de FML bij te stellen. De psychiater heeft alleen de diagnose matig ernstige depressie vastgesteld en heeft in de differentiaal diagnose de mogelijkheid van PDD NOS en ADD genoemd. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn deze diagnoses niet gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht ook toe dat in bezwaar al rekening is gehouden met de diagnose depressieve stoornis. Die diagnose was ook reden om de FML aan te scherpen. Het standpunt van de verzekeringsarts wordt gevolgd. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat deze rekening heeft gehouden met de psychische klachten van appellante op de datum in geding. De medische informatie biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Appellante heeft tijdens de zitting aangevoerd dat er op basis van de combinatie van klachten een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen. Uit het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juli 2017 blijkt dat deze een urenbeperking heeft aangenomen, omdat er sprake is van verminderd slapen en een depressieve stoornis naast chronische pijnklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de urenbeperking dus rekening gehouden met de combinatie van klachten van appellante.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
Aangevallen uitspraak 2
4.5.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat voor appellante met ingang van 24 november 2017 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.
4.6.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.7.
Het in hoger beroep overgelegde medisch dossier van de huisarts en de brief van de neuroloog van 14 februari 2019 bieden geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat de situatie van appellante in de periode van 2 november 2017 tot en met 24 november 2017 is verslechterd.
4.8.
Bij het ontbreken van twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van bestreden besluit 1 en van bestreden besluit 2 is er geen reden om een deskundige te benoemen. Het verzoek van appellante wordt daarom afgewezen.
4.9.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2021.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) A.M.M. Chevalier