ECLI:NL:CRVB:2021:1279

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
20/2787 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging vrijwillige verzekering AOW en ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat zijn vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW) per 6 april 2015 zou eindigen. De Svb had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het volgens hen te laat was ingediend. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Svb niet aannemelijk had gemaakt dat het besluit van 4 juni 2014 tijdig was verzonden.

De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn is aangevangen op 16 augustus 2017, na een hernieuwde verzending van het besluit door de Svb. De appellant had zijn bezwaarschrift op 17 oktober 2017 ingediend, wat na afloop van de bezwaartermijn was. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, hoewel de motivering onjuist was. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet leidt tot een ander oordeel, omdat er geen nieuwe bewijzen zijn overgelegd die de stelling van de appellant ondersteunen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier.

Uitspraak

20.2787 ANW

Datum uitspraak: 28 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2020, 18/4096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die het beroepschrift naar de Raad heeft doorgezonden.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2021. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1. Met een besluit van 4 juni 2014 is door de Svb aan appellant gemeld dat zijn vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet eindigt op 6 april 2015 omdat dan de maximale termijn van tien jaar vastgelegd in artikel 35 AOW en artikel 63a ANW is verstreken. Appellant heeft hiertegen, bij brief van 17 oktober 2017, bezwaar gemaakt. Met een beslissing van 24 april 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar niet ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De Svb is van mening dat appellant tot uiterlijk 17 juli 2014 bezwaar kon maken tegen het besluit van 4 juni 2014, zodat geconcludeerd moet worden dat het bezwaar te laat is ingediend. Op de vraag waarom het bezwaar te laat was, is geen antwoord gekomen, volgens de Svb. Hierdoor kan niet vastgesteld worden dat deze overschrijding verschoonbaar was.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verzending van het besluit van 4 juni 2014 niet aannemelijk is gemaakt door de Svb. Ook heeft de rechtbank het niet van belang geacht of appellant uit andere correspondentie op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat de vrijwillige verzekering was beëindigd. Van belang is of appellant op de hoogte was van het feit dat de Svb hierover een voor bezwaar vatbaar besluit had genomen. De Svb heeft het besluit van 4 juni 2014 opnieuw aan appellant gezonden als bijlage bij een brief van 15 augustus 2017. De bezwaartermijn is toen pas gaan lopen. De bezwaartermijn is dus aangevangen op 16 augustus 2017 en is geëindigd op 26 september 2017. Het bezwaarschrift is gedateerd 17 oktober 2017, is gezien het stempel op de envelop die dag ter post bezorgd en is door de Svb ontvangen op 24 oktober 2017. Het bezwaarschrift is dus na afloop van de bezwaartermijn verzonden en daarmee te laat. Een verschoonbare reden voor deze overschrijding is gesteld noch gebleken.
3. In hoger beroep heeft appellant benadrukt dat hij de beslissing vertraagd heeft ontvangen en zijn bezwaar wel tijdig heeft opgestuurd. De Svb heeft verzocht om een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. De Svb heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard maar met een onjuiste motivering. Het door appellant in hoger beroep aangevoerde leidt niet tot een ander oordeel, nu hiervoor geen verdere bewijzen zijn geleverd en de rechtbank de aanwezige bewijzen, zoals de datum op de envelop waarin het bezwaarschrift is verzonden, juist heeft beoordeeld.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. Voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2021.
(getekend) E.E.V. Lenos
De griffier is verhinderd te ondertekenen.