ECLI:NL:CRVB:2021:1279
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging vrijwillige verzekering AOW en ANW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat zijn vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW) per 6 april 2015 zou eindigen. De Svb had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het volgens hen te laat was ingediend. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Svb niet aannemelijk had gemaakt dat het besluit van 4 juni 2014 tijdig was verzonden.
De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn is aangevangen op 16 augustus 2017, na een hernieuwde verzending van het besluit door de Svb. De appellant had zijn bezwaarschrift op 17 oktober 2017 ingediend, wat na afloop van de bezwaartermijn was. De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, hoewel de motivering onjuist was. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van de appellant niet leidt tot een ander oordeel, omdat er geen nieuwe bewijzen zijn overgelegd die de stelling van de appellant ondersteunen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier.