ECLI:NL:CRVB:2021:1266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van bijstand en afwijzing bijzondere bijstand voor bril na ongeoorloofd verzuim en ontslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellanten, een echtpaar met vijf kinderen, ontvingen sinds 1 augustus 2012 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg had de bijstand van appellanten verlaagd met 50% voor de periode van 1 december 2018 tot en met 31 januari 2019, omdat appellant onvoldoende had meegewerkt aan het behouden van arbeid. Appellant was op 12 oktober 2018 ontslagen wegens ongeoorloofde afwezigheid en had dit ontslag niet aangevochten.
Daarnaast had appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een bril, die was afgewezen omdat de Zorgverzekeringswet als een passende en toereikende voorziening werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn verplichtingen uit de PW niet was nagekomen, en dat er geen dringende redenen waren om van het beleid af te wijken. In hoger beroep herhaalden appellanten hun gronden, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college voldoende rekening had gehouden met de financiële en gezinsomstandigheden van appellanten en dat de opgelegde maatregel van bijstandsverlaging gerechtvaardigd was.
De uitspraak bevestigt dat de verplichtingen van de PW strikt moeten worden nageleefd en dat bijzondere bijstand niet kan worden verleend als er een passende voorliggende voorziening is. De Raad concludeert dat de hoger beroepen van appellanten niet slagen en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.