ECLI:NL:CRVB:2021:1261
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van ouderdomspensioen voor ongehuwde pensioengerechtigde naar gehuwde pensioengerechtigde
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van appellant, die sinds 2013 een AOW-uitkering ontving als ongehuwde pensioengerechtigde. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het pensioen herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde, omdat uit onderzoek bleek dat appellant niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, die op de Filipijnen woont. Appellant voerde aan dat de Svb bij het huisbezoek een cautie had moeten geven, maar de Raad oordeelde dat de verplichting om een cautie te geven niet van toepassing was, aangezien het onderzoek gericht was op de rechtmatigheid van de uitkering en niet op het opleggen van een sanctie. De Raad concludeerde dat appellant op 1 oktober 2018 niet als ongehuwde kon worden aangemerkt, omdat er geen bewijs was van duurzaam gescheiden leven. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.