ECLI:NL:CRVB:2021:1249
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzekering voor de Wet langdurige zorg (Wlz) en bezwaar tegen ingangsdatum
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant had in 2017 een aanvraag ingediend voor een onderzoek naar zijn verzekering voor de Wet langdurige zorg (Wlz). De Svb had in een eerder besluit van 18 januari 2018 meegedeeld dat appellant vanaf 15 juni 2017 niet verzekerd was voor de Wlz. Dit besluit werd later door de Svb ingetrokken, en appellant werd alsnog per 7 november 2016 verzekerd geacht voor de Wlz.
De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, omdat appellant niet duidelijk had gemaakt waarom hij het niet eens was met het bestreden besluit. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt verder toegelicht, maar ook ter zitting kon hij niet overtuigend onderbouwen waarom hij het niet eens was met de ingangsdatum van de verzekering. Appellant stelde dat hij als verzekerde voor de Wlz wilde worden aangemerkt, omdat dit ook invloed heeft op zijn verzekering op grond van de Zorgverzekeringswet. Hij had echter geen bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van 7 november 2016.
De Raad oordeelde dat de gronden die appellant naar voren bracht, niet relevant waren voor het bestreden besluit. De Svb had appellant toegezegd een formulier te sturen voor een overzicht van zijn pensioenopbouw, maar dit stond los van de kwestie die in deze procedure aan de orde was. Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.