ECLI:NL:CRVB:2021:1210
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken beroepsgronden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Het hoger beroep was geregistreerd onder nummer 20/3037 PW. De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 131,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellant was herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht te voldoen, maar heeft dit nagelaten. Daarnaast bevatte het ingediende beroepschrift geen gronden, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigde van appellant, mr. A. Alaca, had eerder aangegeven niet langer op te treden, en appellant werd in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, maar heeft ook deze kans niet benut.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat appellant niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van een beroepschrift. De beslissing is genomen zonder verder onderzoek, aangezien de feiten duidelijk waren. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.