ECLI:NL:CRVB:2021:1176

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
19/232 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van inkomsten met bijstand en bevoegdheidsgrondslag in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam bevoegd was om de in september 2017 teveel ontvangen bijstand van appellant in februari 2018 te verrekenen met zijn algemene bijstand. Appellant ontvangt sinds 23 juni 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en heeft in de periode van 4 september 2017 tot en met 24 september 2017 looninkomsten verworven. Naar aanleiding van een signaal van het inlichtingenbureau heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellant. Het college heeft vervolgens besloten om de bijstand over de maand september 2017 in te trekken en een bedrag van € 580,16 te verrekenen met de bijstand in februari 2018. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college geen geldige rechtstitel had om tot verrekening over te gaan. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college op grond van artikel 58 lid 4 van de PW bevoegd was om de ontvangen middelen te verrekenen. De Raad heeft vastgesteld dat de inkomsten van appellant in september 2017 voldoende hoog waren om de bijstandsnorm te overschrijden, waardoor de verrekening rechtmatig was. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 232 PW

Datum uitspraak: 18 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 december 2018, 18/3180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Z.M. Nasir, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 23 juni 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) met toepassing van de kostendelersnorm.
1.2.
Naar aanleiding van een signaal van het inlichtingenbureau dat appellant over de periode van 4 september 2017 tot en met 24 september 2017 looninkomsten heeft verworven bij werkgever X heeft een medewerker van de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader heeft appellant loonoverzichten en bankafschriften overgelegd.
1.3.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 5 februari 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 mei 2018 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant over de maand september 2017 ingetrokken en meegedeeld dat in de maand februari 2018 een bedrag van € 580,16 met de algemene bijstand van appellant wordt verrekend. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellant inkomsten uit arbeid heeft ontvangen die minstens zo hoog zijn als de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het college bevoegd was de in september 2017 teveel ontvangen bijstand in februari 2018 te verrekenen met de algemene bijstand.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het college geen geldige rechtstitel had om tot verrekening over te gaan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:1131. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
In artikel 58, vierde lid, van de PW is bepaald dat het college bevoegd is tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand. Gelet hierop had het college een geldige rechtstitel om de in de maand september 2017 door appellant ontvangen inkomsten in de maand februari 2018 te verrekenen met zijn algemene bijstand. Het beroep op de in 4.2 genoemde uitspraak treft geen doel, alleen al omdat in die zaak geen sprake was van verrekening van eerder ontvangen middelen zoals hier aan de orde.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.B.E. van Nimwegen