ECLI:NL:CRVB:2021:1176
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van inkomsten met bijstand en bevoegdheidsgrondslag in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om de vraag of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam bevoegd was om de in september 2017 teveel ontvangen bijstand van appellant in februari 2018 te verrekenen met zijn algemene bijstand. Appellant ontvangt sinds 23 juni 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en heeft in de periode van 4 september 2017 tot en met 24 september 2017 looninkomsten verworven. Naar aanleiding van een signaal van het inlichtingenbureau heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellant. Het college heeft vervolgens besloten om de bijstand over de maand september 2017 in te trekken en een bedrag van € 580,16 te verrekenen met de bijstand in februari 2018. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college geen geldige rechtstitel had om tot verrekening over te gaan. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college op grond van artikel 58 lid 4 van de PW bevoegd was om de ontvangen middelen te verrekenen. De Raad heeft vastgesteld dat de inkomsten van appellant in september 2017 voldoende hoog waren om de bijstandsnorm te overschrijden, waardoor de verrekening rechtmatig was. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.