ECLI:NL:CRVB:2021:1175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
18/5421 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van AIO-aanvulling wegens gebrek aan medewerking en melding van onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om de AIO-aanvulling in te trekken, ongegrond werd verklaard. Appellanten ontvingen vanaf 1 maart 2009 AIO-aanvulling, maar de Svb heeft hen in 2017 medegedeeld dat hun recht op deze uitkering werd ingetrokken omdat zij geen medewerking verleenden aan een onderzoek naar hun vermogen in Turkije. De Svb had vastgesteld dat appellanten onroerend goed bezaten in Turkije, maar zij hadden dit niet gemeld. Appellanten voerden aan dat het onderzoek in strijd was met het discriminatieverbod en dat de bevindingen onrechtmatig waren verkregen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat appellanten een nieuwe beroepsgrond naar voren brachten, maar deze werd als te laat en in strijd met de goede procesorde beschouwd. De Raad oordeelde dat appellanten deze grond eerder hadden kunnen inbrengen en dat de Svb niet in staat was om adequaat te reageren. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

18.5421 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2018, 18/1437 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 18 mei 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Namens appellanten is
mr. Küçükünal verschenen. De Svb heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 1 maart 2009 – met onderbrekingen in verband met langdurig verblijf in het buitenland – bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet.
1.2.
De Svb voert vanaf 2013 gefaseerd een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. In het kader van dit meerjarig onderzoek hebben appellanten het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” ingevuld en daarop een verblijfadres opgegeven in Ankara waar zij in de periode van 15 juni 2015 tot
15 september 2015 zullen verblijven. Vervolgens hebben medewerkers van de Svb een aangekondigd huisbezoek afgelegd op 24 juni 2016 op het adres van appellanten. Dit huisbezoek is afgebroken omdat appellanten het formulier “toestemming huisbezoek” niet wilden ondertekenen. Appellanten zijn voorts bij brief van 27 december 2016 uitgenodigd voor een gesprek op 10 januari 2017 op het kantoor van de Svb. Appellanten hebben op 3 januari 2017 de Svb telefonisch laten weten niet op dit gesprek te zullen verschijnen. Bij besluit van 15 februari 2017 heeft de Svb het recht op AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken op de grond dat appellanten, ook niet na een aan hen bij brief van 12 januari 2017 aangeboden hersteltermijn, geen medewerking hebben verleend aan het onderzoek.
1.2.1.
In opdracht van de Svb en met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude-informatie, heeft het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau Attaché) een onderzoek ingesteld naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije. Bureau Attaché heeft de Svb bij brief van 9 juni 2017 geïnformeerd dat medewerkers van Bureau Attaché door middel van raadpleging van de webpagina van de Turkse belastingdienst hebben vastgesteld dat appellant bij de afdeling onroerendzaakbelasting van de deelgemeente [deelgemeente] van de stad Ankara bekend is als belastingplichtige. Bureau Attaché heeft de Svb voorts geadviseerd appellanten om aanvullende informatie te verzoeken over het bezit van onroerende zaken in Turkije dan wel een ondertekende schriftelijke machtiging af te geven ten einde Bureau Attaché in de gelegenheid te stellen kadastraal onderzoek te verrichten.
1.2.2.
De Svb heeft appellanten bij brieven van 6 juli 2017 en 9 augustus 2017 verzocht nadere informatie te verstrekken in verband met het bezit van onroerende zaken in Turkije. Appellanten hebben op deze verzoeken niet gereageerd.
1.2.3.
De Svb heeft de bevindingen van het onderzoek neergelegd in rapportages van 18 augustus 2016 en 4 juli 2017.
1.3.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien bij besluiten van 17 oktober 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 februari 2018 (bestreden besluit), het recht op AIO-aanvulling in te trekken over de periode van 1 maart 2009 tot en met 31 december 2016 en de over deze periode betaalde kosten van AIO-aanvulling van appellanten terug te vorderen tot een bedrag van € 20.098,53. Aan deze besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten geen melding hebben gemaakt van onroerend goed op naam van appellant noch de gevraagde medewerking hebben verleend, nodig om een vervolgonderzoek in Turkije in te stellen. Gelet hierop hebben appellanten hun wettelijke inlichtingen- en medewerkingsverplichting geschonden over de periode van 1 maart 2009 tot en met 31 december 2016. Als gevolg hiervan kan het recht op AIO-aanvulling over deze periode niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd – samengevat en neerkomend op – dat het onderzoek in Turkije is verricht in strijd met het discriminatieverbod en in strijd met de Turkse wetgeving. De bevindingen van het onderzoek zijn derhalve onrechtmatig verkregen en kunnen niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd.
3.1.
Ter zitting hebben appellanten het volgende naar voren gebracht. De gemachtigde van appellanten heeft in het kader van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) van de Svb een interne werkinstructie, geldend op 1 december 2017, ontvangen met betrekking tot het verrichten van de onderzoeken naar verblijf en vermogen in het buitenland. Naar aanleiding van een in het kader van een naderhand ingediend Wob-verzoek van 18 januari 2021 heeft de gemachtigde van appellanten een brief van een medewerker van de afdeling juridisch beleid en beroep van de Svb, gedateerd 18 maart 2021, ontvangen. Hierin wordt door deze medewerker ingegaan op een aantal vragen van de gemachtigde over het, volgens deze gemachtigde, verschil in behandeling met betrekking tot het onder 1.2 vermelde meerjarige onderzoek van de Svb, tussen in Nederland geboren AIO-gerechtigden en AIO-gerechtigden die in een ander land dan Nederland zijn geboren. Uit de verkregen informatie concluderen appellanten dat de Svb bij het onderzoek naar vermogen in het buitenland een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen de hiervoor genoemde twee groepen AIO-gerechtigden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting hebben appellanten te kennen gegeven dat de hoger beroepsgronden, zoals deze in het hoger beroepschrift zijn weergegeven, thans geen bespreking meer behoeven. Deze beroepsgronden zijn – aldus appellanten – inmiddels door de door de Raad gevestigde jurisprudentie achterhaald. Dit betekent dat thans nog in geschil is de eerste ter zitting door appellanten naar voren gebrachte grond, zoals onder 3.1 samengevat is weergegeven.
4.2.
Geoordeeld wordt dat, gehoord ook wat daarover namens de Svb ter zitting is aangevoerd, namelijk dat de vertegenwoordiger van de Svb niet op deze nieuwe grond is voorbereid en daarom geen verweer kan voeren, deze grond als te laat en daarmee in strijd met de beginselen van goede procesorde aangevoerd is. Gelet op de data waarop de gemachtigde over deze stukken naar aanleiding van de Wob-verzoeken is gaan beschikken, wordt vastgesteld dat appellanten deze beroepsgrond eerder naar voren hadden kunnen brengen. De Svb is niet in de gelegenheid geweest de door appellanten aangehaalde gegevens en hun ingenomen standpunt hierover te bestuderen en hierop adequaat te reageren. Daarom zal deze grond niet inhoudelijk worden besproken. Mede gelet op het voorgaande wordt geen aanleiding gezien om, zoals door appellanten ter zitting is verzocht, in de onderhavige zaak pas uitspraak te doen nadat uitspraak is gedaan in een zaak die op de zitting van 13 april 2021 aan de orde komt. In die zaak heeft de gemachtigde de onder 3.1 weergegeven beroepsgrond eveneens aangevoerd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2021.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.B. Beerens