ECLI:NL:CRVB:2021:1100
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de verlaging van WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin zijn beroep tegen de beslissing van het Uwv om zijn WIA-uitkering te verlagen, ongegrond werd verklaard. Appellant verzocht de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank, omdat hij in de eerdere procedure niet was bijgestaan door een deskundig rechtsbijstandsverlener. De Raad voor de Rechtspraak wijst dit verzoek af, omdat niet is gebleken dat er geen sprake was van een eerlijk proces. Appellant was bijgestaan door een advocaat tijdens de gehele procedure.
Appellant heeft aangevoerd dat de verlaging van zijn WIA-uitkering, na melding van toegenomen klachten, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De Raad begrijpt de frustratie van appellant, maar oordeelt dat deze grond niet slaagt. De Raad stelt vast dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet alleen afhankelijk is van de medische situatie, maar ook van de arbeidskundige beoordeling. De Raad bevestigt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht heeft vastgesteld op 48,30% en dat de geselecteerde functies de medische belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
De Raad oordeelt verder dat de rechtbank zorgvuldig heeft geoordeeld over de medische beoordeling en dat er geen aanleiding is om een deskundige in te schakelen. Appellant heeft ook betoogd dat het Uwv een reductiefactor van 16/32 had moeten toepassen, maar de Raad volgt dit betoog niet. De geselecteerde functies waren beschikbaar in een urenomvang van 32 uur of meer, waardoor het Uwv terecht geen reductiefactor heeft toegepast. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.