In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn. De reden voor de afwijzing was dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij woonplaats had in de gemeente Uithoorn, zoals vereist volgens de Participatiewet (PW). De Raad oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat zijn maatschappelijke leven zich in de gemeente bevond, ondanks zijn stelling dat hij bij vrienden en kennissen verbleef. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aan te tonen die nopen tot inwilliging van de aanvraag. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag de toegang tot de rechter niet ontnam, aangezien de appellant ook in een andere gemeente een aanvraag om bijzondere bijstand had kunnen indienen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.