Uitspraak
28 december 2020, 19/3682 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 21/537 AW. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant, vertegenwoordigd door mr. H.A. van Dalsen, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2020. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, wat in strijd is met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigde van de appellant kreeg de gelegenheid om dit verzuim binnen vier weken te herstellen, maar heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. Ook na een tweede aanmaning om de beroepsgronden in te dienen, heeft de gemachtigde geen actie ondernomen. Hierdoor heeft de Centrale Raad geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zonder verder onderzoek te doen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door C.H. Bangma, met N. Khachatryan als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan een mogelijkheid tot verzet open binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.