ECLI:NL:CRVB:2021:1074

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
19/5279 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schending van het gelijkheidsbeginsel in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, werkzaam bij de Belastingdienst, had bezwaar gemaakt tegen de inschaling van haar functie in salarisschaal 10, terwijl zij meende dat zij recht had op inschaling in salarisschaal 11, vergelijkbaar met enkele collega's. De staatssecretaris van Financiën had in eerdere besluiten de inschaling van appellante gehandhaafd, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de inschaling van appellante niet gelijkwaardig was aan die van haar collega's. In hoger beroep voerde appellante aan dat de staatssecretaris wisselende standpunten had ingenomen en dat de motivering niet geloofwaardig was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de werkomstandigheden van appellante niet vergelijkbaar waren met die van haar collega's, waardoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier M.E. van Donk.

Uitspraak

19.5279 AW

Datum uitspraak: 6 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
15 november 2019, 18/7510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Choufoer-van der Wel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden met zaaknummer 19/5423 AW op
25 maart 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door opvolgend gemachtigde
mr. J.P.L.C. Dijkgraaf. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E. Kuiper, drs. G.C. Broersen en R.C.T. David.
Na het onderzoek ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
1.2.
Appellante is [naam functie] in salarisschaal 10 bij de eenheid [eenheid] van de Belastingdienst. In januari 2015 heeft zij verzocht om functiewaardering.
1.3.
Bij besluit van 31 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 april 2017, heeft de staatssecretaris de functie van appellante ongewijzigd gewaardeerd op salarisschaal 10. Bij uitspraak van 6 maart 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:2645) heeft de rechtbank het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 april 2017 vernietigd en de staatssecretaris opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft hiertoe geoordeeld dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
1.4.
Bij besluit van 10 oktober 2018 heeft de staatssecretaris uitvoering gegeven aan de in 1.3 genoemde uitspraak en het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2016 opnieuw ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt wat betreft collega 1 ( [naam collega 1] ) en collega’s 2 ( [naam collega 2] ) en 3 ( [naam collega 3] ).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het gegeven dat sprake is van wisselende standpunten op zichzelf niet betekent dat het bestreden besluit niet is voorzien van een deugdelijke motivering. De staatssecretaris heeft aan de hand van concrete voorbeelden voldoende gemotiveerd dat de situatie van appellante niet rechtens vergelijkbaar is met die van collega 1. Met het rapport Functievergelijking van 23 september 2016 heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat de situatie van appellante niet rechtens vergelijkbaar is met die van collega’s 2 en 3. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het betoog van appellante over collega’s 4 en 5 ([naam collega 4] en [naam collega 5]) niet buiten de omvang van het geding valt nu er geen rechtsregel of rechtsbeginsel zich ertegen verzet dat appellante haar beroep op het gelijkheidsbeginsel nader onderbouwt. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat de situatie van appellante niet rechtens vergelijkbaar is met die van collega’s 4 en 5.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De Raad neemt de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen over. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd, voegt de Raad het volgende toe.
4.2.
Appellante voert ook in hoger beroep aan dat de staatssecretaris gedurende de procedure wisselende standpunten heeft ingenomen, in ieder geval wat betreft de inschaling in salarisschaal 11 van collega 1. Hierdoor is de thans door de staatssecretaris gegeven motivering waarom in dit geval geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel niet geloofwaardig. Daarnaast wijst appellante erop dat zij en collega 1 nagenoeg dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Dit betoog slaagt niet. Met de door hem gegeven toelichting, waaronder de genoemde specifieke voorbeelden, heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat de omvang en zwaarte van de werkzaamheden van appellante en collega 1 niet gelijk zijn en dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Dat de motivering van de staatssecretaris gedurende de procedure niet eenduidig is geweest, kan hieraan niet afdoen, nu de staatssecretaris, na de in 1.3 genoemde uitspraak van de rechtbank, een gewijzigde motivering aan zijn besluitvorming ten grondslag kon leggen.
4.3.
Met het rapport Functievergelijking van 23 september 2016 heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat wat betreft de inschaling in salarisschaal 11 van collega’s 2 en 3 evenmin sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Uit dit rapport blijkt dat de werkzaamheden van collega’s 2 en 3 op onderdelen hoger scoren dan de functie van appellante.
4.4.
Wat betreft collega’s 4 en 5 voert appellante aan dat de motivering waarom zij zijn ingeschaald in salarisschaal 11 niet juist is. Voor zover de persoonlijke werkomstandigheden bij deze collega’s een rol hebben gespeeld bij de inschaling, moet dat ook voor appellante gelden. Dit betoog slaagt niet, omdat de werkomstandigheden van appellante anders waren. Dit betekent dat geen sprake is van gelijke gevallen en het beroep op het gelijkheidsbeginsel in de hier gegeven omstandigheden niet slaagt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2021.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M.E. van Donk