ECLI:NL:CRVB:2021:1030
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellante, die zich op 25 januari 2016 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zich kon baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die geen gebreken vertoonden.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen en verzocht om de benoeming van een deskundige. Tijdens de zitting werd aangevoerd dat er twijfels waren over de medische beoordeling, vooral naar aanleiding van een rapport van psychiater dr. J. Wildschut. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv juist was en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te raadplegen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.