Uitspraak
16.4595 WIA
mr. L.J.M.M. de Poel.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als machineoperator werkte, had zich op 14 mei 2013 ziek gemeld vanwege psychische klachten en vroeg een WIA-uitkering aan. Het Uwv had zijn aanvraag afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunten over zijn beperkingen door een angststoornis en de ongeschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor de appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn beperkingen niet juist waren ingeschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor WIA-uitkeringen en de noodzaak voor appellanten om voldoende bewijs te leveren voor hun claims over arbeidsongeschiktheid.