ECLI:NL:CRVB:2020:963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
19/3366 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van ontslag wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 22 juni 2017, waarin het eervol ontslag van verzoeker wegens een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding werd gehandhaafd. Verzoeker heeft in zijn verzoek om herziening aangevoerd dat hij geen eerlijk proces heeft gehad, en dat zijn meldingen van misstanden door het college niet correct zijn behandeld. Hij heeft echter geen nieuwe feiten of omstandigheden gepresenteerd die de herziening zouden rechtvaardigen, zoals vereist onder artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening meer dan een jaar na de openbaarmaking van de eerdere uitspraak is ingediend, wat als onredelijk laat wordt beschouwd. Hierdoor is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat dit verzoek niet onder de bepalingen van de Awb valt die van toepassing zijn op herziening. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van herzieningsverzoeken en de noodzaak om nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren om in aanmerking te komen voor herziening.

Uitspraak

19/3366 AW

Datum uitspraak: 16 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 juni 2017, 16/5638, 16/6674, 17/237 en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Bij brief van 27 juni 2019 heeft verzoeker verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 22 juni 2017, 16/5638 AW, 16/6674 AW, 17/237 AW.
Het college heeft hierop gereageerd.
Verzoeker heeft nadere stukken overgelegd en heeft het college verzocht om vergoeding van schade.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Verzoeker is verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij de uitspraak van 22 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2275, heeft de Raad het bij besluit van 7 oktober 2015 ongegrond verklaarde bezwaar tegen het besluit van 7 april 2015, waarbij verzoeker eervol ontslag is verleend wegens onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding, in stand gelaten.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om herziening – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat hij geen eerlijk proces heeft gekregen gelet op de proceshouding van zijn toenmalige gemachtigde. Daarnaast wijst verzoeker erop dat het college zijn meldingen of misstanden onjuist heeft behandeld, genegeerd en, in plaats van hem als klokkenluider te beschermen gekozen heeft voor ontslag wegens verstoorde arbeidsrelatie. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker diverse stukken overgelegd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraken van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1702) geldt dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.3.
Een verzoek om herziening als hier aan de orde wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
3.4.
Aan het verzoek om herziening zijn uitsluitend argumenten ten grondslag gelegd op grond waarvan verzoeker van mening is dat de uitspraak van 22 juni 2017 onjuist is. Het verzoek bevat geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het verzoek om herziening is meer dan een jaar na openbaarmaking van de uitspraak van 22 juni 2017 ingediend. Daarmee is het verzoek onredelijk laat ingediend. Daarom zal het verzoek om herziening niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.5.
Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding moet worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in titel 8.4 van de Awb. Uit artikel 8:119, tweede lid, van de Awb volgt dat deze titel niet van toepassing is op het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening. Dit betekent dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade alleen al hierom moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) D. Bakker