ECLI:NL:CRVB:2020:914
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en financiële draagkracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De uitspraak van de Raad van 3 december 2019 verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante heeft verzet aangetekend, waarbij zij aanvoert dat zij het griffierecht niet kan betalen vanwege haar financiële situatie, waaronder schulden en een inkomen onder het bestaansminimum.
Tijdens de zitting op 28 februari 2020 zijn beide partijen niet verschenen. De Raad heeft overwogen dat de uitspraak van 3 december 2019 terecht was, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellante stelde dat de beoordeling van haar verzoek om vrijstelling van het griffierecht niet correct was en dat er gekeken moest worden naar haar netto-inkomen in plaats van het bruto-inkomen. De Raad heeft in eerdere uitspraken, zoals die van 13 februari 2015, aangegeven dat bij onvoldoende financiële draagkracht de heffing van griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren.
De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar netto-inkomen lager was dan 90% van de bijstandsnorm, en heeft haar verzoek om vrijstelling van het griffierecht afgewezen. Aangezien de Raad de juiste procedure heeft gevolgd en de beoordelingscriteria correct heeft toegepast, werd het verzet ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier B.V.K. de Louw, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2020.