ECLI:NL:CRVB:2020:914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
19/91 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht en financiële draagkracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De uitspraak van de Raad van 3 december 2019 verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante heeft verzet aangetekend, waarbij zij aanvoert dat zij het griffierecht niet kan betalen vanwege haar financiële situatie, waaronder schulden en een inkomen onder het bestaansminimum.

Tijdens de zitting op 28 februari 2020 zijn beide partijen niet verschenen. De Raad heeft overwogen dat de uitspraak van 3 december 2019 terecht was, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellante stelde dat de beoordeling van haar verzoek om vrijstelling van het griffierecht niet correct was en dat er gekeken moest worden naar haar netto-inkomen in plaats van het bruto-inkomen. De Raad heeft in eerdere uitspraken, zoals die van 13 februari 2015, aangegeven dat bij onvoldoende financiële draagkracht de heffing van griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren.

De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar netto-inkomen lager was dan 90% van de bijstandsnorm, en heeft haar verzoek om vrijstelling van het griffierecht afgewezen. Aangezien de Raad de juiste procedure heeft gevolgd en de beoordelingscriteria correct heeft toegepast, werd het verzet ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van griffier B.V.K. de Louw, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 april 2020
19/91 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 november 2018, 18/1204 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 3 december 2019 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 28 februari 2020. Beide partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 3 december 2019 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de in de brief van 6 juni 2019 gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
In verzet geeft appellante te kennen dat zij het griffierecht niet kan betalen omdat zij veel schulden heeft en om die reden onder het bestaansminimum leeft. Ook voert appellante aan dat het verzoek om vrijstelling griffierecht niet juist is beoordeeld en dat de Raad niet van een bruto-inkomen mag uitgaan maar moet kijken naar het netto-inkomen van appellante.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282, geoordeeld dat bij onvoldoende financiële draagkracht heffing van het griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren. Mede gelet op het belang dat in een rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie, welk belang mede ten grondslag ligt aan artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens kan in deze situatie niet worden aanvaard dat een (hoger) beroep wegens het niet betalen van griffierecht niet-ontvankelijk wordt verklaard. In een dergelijke situatie kan vrijstelling van het griffierecht worden verleend. De Raad heeft voor die gevallen beslist welke criteria in bestuursrechtelijke zaken gehanteerd worden bij een beroep op betalingsonmacht. Om voor vrijstelling van het griffierecht in aanmerking te komen moet een rechtzoekende aannemelijk maken dat zijn maandelijkse netto-inkomen minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm en dat hij ook niet beschikt over vermogen waaruit het griffierecht kan worden betaald.
De Raad heeft het verzoek van appellante om haar vrijstelling te verlenen van betaling van het griffierecht afgewezen omdat het netto-inkomen waarover appellante in de hiervoor bedoelde periode maandelijks kon beschikken niet lager lag dan 90% van de maximale bijstandsnorm. Nu de Raad de juiste procedure heeft gevolgd en de beoordelingscriteria ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht correct heeft toegepast, kan al wat in verzet is aangevoerd niet slagen. Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) B.V.K. de Louw
GdJ