Uitspraak
13 mei 2019, 18/3036 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep was geregistreerd onder nummer 19/2813 ZW. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. De gemachtigde van appellante, mr. F. Yildiz, had op 1 november 2019 een brief ontvangen waarin werd gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 128,-. In deze brief werd aangegeven dat het bedrag uiterlijk 28 dagen na verzending op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven. Ondanks een herinnering op 2 december 2019, werd het griffierecht niet tijdig voldaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante niet in verzuim was geweest. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard zonder verder onderzoek. De uitspraak werd gedaan door D. Hardonk-Prins, met L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.