Uitspraak
20 augustus 2019, 18/4105 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep met zaaknummer 19/4080 WIA. Het hoger beroep was ingesteld door de gemachtigde van appellant, mr. R.S. Pot, advocaat. De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2019, met zaaknummer 18/4105. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigde van appellant is in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen, maar heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. Ook na een tweede aanmaning, waarbij opnieuw een termijn van vier weken werd gesteld, heeft de gemachtigde geen beroepsgronden ingediend. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn die het verzuim kunnen verontschuldigen. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat verder onderzoek nodig was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door D. Hardonk-Prins, met L.R. Scherpenzeel-Carlier als griffier.