Uitspraak
19.336 MPW
mr. B.J. Engels Linssen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de berekening van het militair invaliditeitspensioen (mip) van appellant, die als militair knieletsel heeft opgelopen tijdens dienstvoetbal. De staatssecretaris van Defensie had eerder de mate van invaliditeit vastgesteld op 25%, na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door verzekeringsarts S. Woudstra. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat er sprake was van een toename van beperkingen, waaronder rugklachten en spataderen, die voortvloeien uit het knieletsel. Hij verzocht om een deskundige te benoemen voor nader medisch onderzoek.
De Raad oordeelde dat het rapport van de verzekeringsarts zorgvuldig en consistent was en dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had zijn oordeel gebaseerd op dossieronderzoek, het eigen verhaal van appellant en medische gegevens uit de behandelend sector. De Raad concludeerde dat er geen reden was om het oordeel van de verzekeringsarts te betwijfelen en dat de door appellant overgelegde rapportages geen verandering in de situatie brachten. Daarom werd het hoger beroep van appellant afgewezen en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de mate van invaliditeit. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.