ECLI:NL:CRVB:2020:776

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
19-2772 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 28 april 2017, waarin zijn aanvraag voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) was afgewezen. De Svb verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt dat de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, ook al was de appellant door ziekte niet in staat om tijdig bezwaar te maken. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 maart 2020.

Uitspraak

/19.2772 AOW

Datum uitspraak: 26 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2019, 18/5153 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2020. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 28 april 2017 heeft de Svb afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
1.2.
Op 25 oktober 2017 heeft de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) te [woonplaats] het besluit van 28 april 2017 aan appellant doorgezonden.
1.3.
Bij brief van 22 januari 2018 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 april 2017. Het bezwaarschrift is op 5 februari 2018 door de Svb ontvangen.
1.4.
Op 20 februari 2018 heeft de Svb aan appellant gevraagd wanneer hij het besluit van 28 april 2017 heeft ontvangen en/of de reden aan te geven waarom hij te laat bezwaar heeft gemaakt.
1.5.
In reactie daarop heeft appellant kenbaar gemaakt dat hij niet meer weet wanneer hij het besluit van 28 april 2017 heeft ontvangen, maar dat het te laat was. Hij kon het bezwaarschrift niet binnen de termijn opsturen omdat hij door ziekte niet in staat was om naar zijn postbus te gaan.
1.6.
Bij besluit van 27 juli 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het tegen het besluit van
28 april 2017 ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Nu de juiste verzending van het besluit van 28 april 2017 niet wordt betwist, gaat de rechtbank ervan uit dat dat besluit op juiste wijze is bekendgemaakt. Uit de stukken blijkt dat de CNSS het besluit van 28 april 2017 op 25 oktober 2017 naar appellant heeft gestuurd. De bezwaartermijn is aangevangen op 26 oktober 2017 en geëindigd op 6 december 2017. Het bezwaarschrift dat is gedateerd op 22 januari 2018 en op 5 februari 2018 door de Svb is ontvangen, is (ruimschoots) te laat ingediend. Dat appellant vanwege ziekte niet in staat was tijdig bezwaar te maken, betekent niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het had op de weg van appellant gelegen om – desnoods met behulp van derden – te zorgen voor een adequate postafhandeling en het tijdig (laten) indienen van het bezwaarschrift.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Hij heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar.
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken afdoende besproken en gemotiveerd dat de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 april 2017 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verwijst daarnaar.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2020.
(getekend) H. Benek
(getekend) E.D. de Jong