ECLI:NL:CRVB:2020:775
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van beroepsincidenten en mandaatbeslissingen in het ambtenarenrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een appellant die bezwaar had gemaakt tegen een beslissing die in mandaat was genomen door een [naam functie]. De Raad oordeelt dat de [naam functie] bevoegd was om deze beslissing te nemen en dat er geen strijd is met artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeert dat de gebeurtenissen die de appellant als beroepsincident heeft aangemerkt, niet voldoen aan de criteria van een beroepsincident zoals gedefinieerd in artikel 35 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Er is geen sprake van een dienstongeval of beroepsziekte, noch van een gevaarzettende situatie die direct verband houdt met de taak van de appellant.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen bewijs is dat de [naam functie] betrokken was bij de inhouding van de bezoldiging van de appellant. De verantwoordelijkheid van de [naam functie] voor medewerkers impliceert niet dat hij betrokken is bij de besluitvorming omtrent de bezoldiging. De Raad wijst ook het betoog van de appellant af dat de minister verantwoordelijk is voor zijn arbeidsomstandigheden, aangezien dit niet leidt tot de conclusie dat er sprake is van een beroepsincident. Zelfs als er strafrechtelijk verwijtbaar handelen van ambtenaren zou zijn, is er geen basis om de toegepaste korting als onrechtmatig te beschouwen.