ECLI:NL:CRVB:2020:55
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van voorzieningen en invaliditeitspensioen aan mantelzorger van gewezen militair
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als mantelzorger van een gewezen militair optreedt, had verzocht om toekenning van verschillende voorzieningen, waaronder een invaliditeitspensioen, op basis van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers. De staatssecretaris van Defensie had deze verzoeken afgewezen, omdat de appellant niet als militair in dienst was geweest van het Ministerie van Defensie in Nederland. De rechtbank had de bezwaren van de appellant tegen deze afwijzingen gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelde dat de appellant niet behoort tot de groepen die in aanmerking komen voor een invaliditeitspensioen of de gevraagde voorzieningen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen sprake was van gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen. De Raad benadrukte dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de appellant geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Voorzieningenregeling.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waarbij de Raad de overwegingen van de rechtbank onderschreef en concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.